Waordebook

de dieke Simons van Dale

Advertentie, v-s, tegen betaling in een dagblad of tijdschrift opgenomen bekendmaking, aankondiging;

Piet had als jeugdige de gewoonte om alle bonnen uit tijdschriften, kranten, e.d. in te vullen en op te sturen. Proefpakketten van een cursus aanvragen was dan ook schering en inslag. Voor heel weinig geld, 't liefste nog gratis, kreeg hij dan leuk studiemateriaal, of het eerste boek uit een serie. Door tijdig te annuleren kon voorkomen worden dat er verdere verplichtingen aan de aanvragen zaten. Behalve die ene keer. Toen werd er bij huize Simons aangebeld door een vertegenwoordiger van Garage Allers Personenwagens uit Tegelen. Hij had een bon bij zich waarop stond vermeld dat ene P.J. Simons een verzoek had ingediend om een testrit met een Dafodil, het bekende Dafje, te maken. Daar de bestuurder in spe pas veertien jaar was, ging het aangevraagde ritje niet door! Simons-bulletin april 2000

 

Bakkken, beslag, deeg verhitten tot het gaar en eetbaar is en tevens een korst krijgt

 

Dao zien beej ôs thóes hiel wet bakplaate gevuld. Iddere zaoterdig had ôs mam waal wet in de aove zitte. Waas ut genne keek, den waas ut waal ein appele- of ein kruumelkesvlaaj. Den rook ut tog zoë lekker beej ôs in de keuke. Ut sjoënste waas. asse mei mochs helpe. Met eine mikser ein luchtig keekbesjlaag in ein kômp maake en aaf en toe ens preuve. Det deeje weej ouch met de appelsjtökskes. Vurdet die in de keek of vlaai kwaame, waare d’r al mennige in ôs kingermôngk gesjtop. De bakvorm invette waas ouch ein wêrk wat weej kôste dóon. De sjpringvorm van de keek vulle waas ein fluitje van eine cent, maar öm ein vlaajeplaat van eine daegbaom te verzeen, waas ein anger verhaol. Det deej mam waal zellef en de daeg dae euver de rangk loog, woort met ein daegrol d’r vanaaf gerold. Den kreegse van die fijne gekartelde rendjes aan die sjliertjes daeg. Met die stjökskes daeg kôsse fijn boetseere, maar die waare ouch lekker öm op te aete. Ut gebeurde ouch dökker det ut restant van de daeg toet ein bölke gedrejd woort en met de aove in ging. As ut gebak nao ein tiedje óet de aove kwaam, woort de vlaai vurzichtig óet de vorm gehaold en op ein vlaajehäörtje* gelag öm röstig aaf te keule.

En neet te vergaete dae inmense sjtaapel pannekäök die ôs mam in daen tied det weej nag allemaol thóes waare, haet gebakke. As kingk ziende hebbe weej dök beej de bekker vur ein paar cent gis gehaold. As ut besjlaag klaor waas, begôs pas ut wêrk. Ein groëte pan op ut kaolefernuus en den maar bakke. Asse óet sjoël kwaams, kôsse al van wiédaaf rúuke det weej pannekäök kreege. Zellefs kinger beej ôs óet de buurt kwaame beej de raam van de keuke öm eine pannekook vraoge. Det waas gen inkel probleem, den wao d’r ellef aete, is altiëd waal wet euver. Aaf en toe makde ôs mam ouch waal ens van die appelbenjees. Ouch wir zôn hels wêrk veur zôn groët gezin. Wat ouch hiel vuël wêrk waas, waas ut bakke van waofels. Den kwaam ôzze pap ouch in de keuke. Dae kôs die zwaore geetiezere waofelpan mekkelikker op ut fernuus drejje. Ut waas mei ein hiel gedeuns. Zeker as de waofels in de vorm bleeve plekke. Waas ut besjlaag neet good, waas de vorm nag neet heit genôg? Toen de elektriese pan kwaam, waare al die vraoge euverbodig.  Waat ein gemaak, gen fernuus mier heuve te sjtaoke, de sjtekker in ut sjtopkontak en ut ging bienao vanzellef.

 

*Ein vlaajhäörtje, eine rônge óet metaaldraod gemakde ôngerzetter op puëtjes, besjaonde óet van boete nao binne steeds klendere draodcirkels. Hoepse Nel gebroekde ein óet wilgeteene gevlochte vlaajsjôttel.

 

Besjtaeke, ww, het schenken van cadeautjes of bloemen op de vooravond van iemands naamfeest of verjaardag

Dat gebeurde vroeger bij ons thuis ook. Op die avond moest dan iedereen bij elkaar komen om de jarige alvast te feliciteren en een presentje te geven. Maar eerst werd er een rijmpje opgezegd:

vanaovend is ’t d’n aovend en morge is ’t d’n daag,

det ich ........ besjtaeke maag

Besjtaeke

 

’t Is tösse leech en duuster

de kinger die sjtaon klaor

um vader te besjtaeke

krek wie idder jaor

 

Zeej hebbe van te veure

nag ens gerippeteerd

det, asse dalik thóeskúmp

ouch alles good marcheert

 

Iérs kúmp de kleinste, Toëntje

met ’t geheim vur pap

wat hae aevel vur waeke

al aan um haet verklap

 

Merieke en Hubaerke

de hendjes op de rök

idder met eur presentje

taege zich aangedrök

 

Den kômme ouch de groëte

Lowie, Sjraar en Jes

die griépe vur heur vader

ens hiel deep in de tes

 

De letste, det is mooder

in idder oug ein traon

as zeej dao al heur kinger

zoë vur zich oét zúut gaon

 

De deur geit langksaam aope

de krök nag in zien hangk

klingk pap de wins al teage

van alle kinger....hiel langk...

 

Vanaovend is ’t d’n aovend

en morge is ’t d’n daag

det ich ôzze pap

besjtaeke maag.

Uit: “Wao ’t hert van vol is”

(bewerking)

Simons-bulletin aug. 1997

 

Bijnaam m -namen 1 toenaam 2 spotnaam

Veel volwassenen, maar ook kinderen, werden in onze jeugdjaren aangesproken met een bijnaam. Die bijnaam werd o.a. afgeleid van de werkelijke voor- of achternaam, een lichamelijk kernmerk, een karaktertrek, het beroep of woonomgeving.

Voor veel Belfeldenaren waren wij niet van Simons, maar van Frans van Ties van de Bäöts. Ook bij ons thuis gebruikten wij bijnamen. Margriet noemden we Gritje of Nel. Piet werd vaak aangesproken met Sjeng of Huppel Hermke.

 

In Belfeld zei men tegen burgemeester v. Rijckevorsel de dakhaas (hij was betrapt bij het naar binnengaan door een venster bij zijn meisje). Ook werd hij de joker genoemd. (ze konden hem overal voor gebruiken).

De politieagenten in ons dorp hadden ook een toenaam; de Möts (Hanzen), de Dieke (Timmermans) en later nog de Viëg (Vijgen).

Bij ons in de straat waren natuurlijk ook mensen met een tweede naam: Thieske de Móes, Siebke, fam Kakau, Zwartje, de Sjuüm en Tute Willem.

 

Op de jongensschool had meester Mertens de bijnaam de mertelaer, meester Ernst Fikkie en het hoofd der school meester Cuypers noemden we Chris.

Bij de meisjes werd met de knién juffrouw Crins bedoeld en zuster Godefrieda was Godfried van Boeljon. Op school werd Riet door Juffrouw Perry vaak aangesproken met koesie. Simons-bulletin oktober 199

 

 

Bioscoop, m –scopen, theater waar films worden vertoond

Een echte bioscoop was Belfeld natuurlijk niet rijk. Daarvoor moesten we o.a. naar Venlo of Tegelen. Tijdens onze lagere schoolcarrière gebeurde het wel eens dat de zaal van de plaatselijke horecaondernemer (’t Bergske of Witte Paerd) werd omgetoverd tot een heuse filmzaal. Donkere gordijnen, zwarte plastic  en in het midden van de zaal een joekel van een projector zorgden voor een geweldige ambiance. Meestal gingen we daar in schoolverband heen. Samen gezellig naar een spannende jeugdfilm kijken of naar een film over Belfeld. Dat  laatste was tof: de school, de industrie, bekenden en vrienden op het witte doek. Zo was er ook eens een actie van de Leeuwenzegel (margarine). Dus thuis zegeltjes sparen. Een volle kaart vormde het entreebewijs voor een film in ’t Bergske. Piet zou samen met z’n vriendje Ger Coppers gaan. Helaas waren de zegeltjes van Ger nog niet opgeplakt en er was natuurlijk geen lijm in huis. Moeder Nel Coppers kwam met de oplossing: “Weej dóon d’r króet aan, jônges!” En zo gingen wij dan met een plakkaart, letterlijk en figuurlijk naar de bioscoop.

Thuis hadden we ook een eigen filmzaal, namelijk de keuken. Hier werden dan zwart-wit filmbeelden op de muur geprojecteerd. Natuurlijk geen bewegende beelden. Een filmstrook werd handmatig op een filmprojector doorgedraaid. De tekst stond op het filmbeeldje. En zo keken we dan naar o.a. Bulletje Bonenstaak. En na afloop werden dan met de handen schaduwbeelden op de muur gemaakt. Simons-bulletin mei 1998

 

Bubs, m, (gmz. stel kinderen, mensen; boel, zwik): neem de hele - maar mee

Wanneer het vroeger in de zomer echt heel mooi weer was, dan gingen An en Frans wel eens met de hele bubs naar de Maas. Te voet gingen ze dan via de poortjes naar een wei bij de Stuw. Het was een flinke stoet. De eerste was al aan het water, terwijl de laatste nog door de poortjes moest. Simons-bulletin nov. 1994

De foto is gemaakt in augustus 1959. Het gezin (gedeeltelijk) van Anneke en Frans en andere familieleden en vrienden genieten van de picknick en het mooie zomerweer aan de Maas in de weilanden tussen de stuw en de Aalsbeek.

 

Carnaval, de vooravond van de veertigdaagse vasten, die in rooms-katholieke landen en streken (Italië [Verona, Viareggio], Frankrijk [Aix-en-Provence, Nice], de Rijnstreek [Basel, Rosenmontag te Keulen], België [Aalst, Binche, Eupen], in Nederland in Brabant en Limburg,voorts in Latijns-Amerika, waar vooral Rio de Janeiro op het gebied van de carnavalviering reputatie verworven heeft) feestelijk wordt gevierd, o.a. met de intocht van prins Carnaval. De oorsprong van het woord is onzeker. Men heeft het van Lat. carne vale (= vlees, vaarwel]) of van Ital. carne levare (= opruimen van het vlees) willen afleiden; ook heeft men gemeend dat het zou samenhangen met de carrus navalis (= scheepskar), het wagenschip dat in de lente in de Rijnstreek werd rondgetrokken. Deze laatste afleiding is evenals de eerstgenoemde stellig onjuist, die van carne levare (in 965 voor het eerst in Italië vermeld) is de meest waarschijnlijke. Bron: Encarta® 99

Reeds onze jeugd werd Vastelaovend gevierd. Toen we nog op de lagere school zaten, bleven de activiteiten beperkt tot het verkleden en het kijken naar de optocht. In de eerste tienerjaren van onze jeugd gingen we natuurlijk naar het jeugdbal. Hier werd dan samen met de jeugdprins gehost en uiterlijk om 22.00u was het feest afgelopen.

Het verkleden was meestal iets eenvoudiger dan nu. Geen volledige kostuums, maar meestal een of andere kiel en van een schminkdoos hadden wij nog nooit gehoord. Als kind zijnde waren de meeste jongens verkleed als cowboy, indiaan of boer. Als cowboy droeg je een rode zakdoek om je hals. Die hadden wij genoeg op voorraad, want pap gebruikte die dagelijks. De zakdoek kwam om je hals en de einden werden door een lucifersdoosje gehaald. Aan de broek, gewoon een broek die je ook doordeweeks droeg, kwam een "franje" door mam of door “de neijster” gemaakt. Verder droeg de cowboy "ein sjeetgewaer met pèstjungkes" en een hoed. Die spullen konden we allemaal bij kapper Janssen krijgen. Met een kurk, die even in de vlam werd gehouden, werden snor, baard of wenkbrauwen gemaakt. De lippenstift van mam zorgde er voor dat we prachtige “wengskes” kregen.

Zo werd Wies eens een keer kabouter. Mam had niet de middelen en de tijd, dus ging Wiesje in pyjama, die dienst deed als kabouterpakje, naar de fam. Havens, want Annie Havens werkte bij ons als interrieurverzorgsters. Wiesje zou daar een mooie baard aangeplakt krijgen. Ach wat was Wiesje doodongelukkig. De wattenbaard, vastgeplakt met "kroët", deed haar overal pijn. Simons-bulletin febr. 2001

 

Communie, v -s en -niën 1 het ontvangen v.h. Sacrament des Altaars; 2 deel der mis waarin de priester de geconsacreerde hostie nuttigt; 3 de hostie zelf

De maand mei was dé maand dat de kinderen de 1e H. Communie deden. Voor ons allemaal was dat dan ook een héél groot feest. Als communicant stond je die dag centraal. De jongens in een communiepakje en de meisjes in een mooi wit communiekleedje. In een optocht gingen zij, vergezeld door de harmonie, naar de kerk. Na de mis begon thuis het feest. Prachtig al die cadeaus: kerkboekje, rozenkrans, ballen in een netje, boeken, schooletui, lekkere snoepjes en natuurlijk geld. “De kaok” zorgde dat er voor de gasten een heerlijke warme maaltijd op tafel kwam. Simons-bulletin mei 1997

 

Droogkap, v(m) -pen, kap voor het drogen vh hoofdhaar

"Beej de sjteinkes van Janssen-Dings" werd warme lucht via een buizenstelsel over de liliputsteentjes geblazen. Dit versnelde het droogproces. Deze warme lucht was ook ideaal om de haren te drogen. De "vrouluuj" bij ons thuis gingen dan ook onder zo'n opengetrokken schuif zitten om het haar te föhnen. Soms kwam er zo'n warme lucht uit de buizen dat het haar bijna op het hoofd verbrandde. Of de lucht was vervuild met heel fijn zand en dan kon je weer naar huis om de haren te wassen. Simons-bulletin maart 1995

 

Elftal, o. –len, 1 een verzameling van elf personen, voorwerpen, enz. 2 sport: ploeg van elf spelers

Anneke en Frans vormden met hun acht kinderen plus oma "een elftal". Maar goed dat we een groot huis hadden. De keuken was dan ook tijdens een maaltijd helemaal vol. De tafel, met “twië sjtökke”, was ontoereikend om iedereen een plekje te geven. In een hoekje stond nog een klein tafeltje voor twee personen, meestal zaten daar Thijs en Piet. Denk eens aan de afwas, de schoenen die gepoetst moesten worden, de was, de hoeveelheid eten die iedere dag bereid werd…geen wonder dat mam, pap en oma altijd bezig waren. Simons-bulletin mei 2000

 

Eten, 1 spijs, voedsel tot zich nemen; 2 o spijs, voedsel

Aete wat de pot sjaf

Dat was vroeger een vaak gehoorde opmerking aan de dis. Het viel niet altijd mee voor al die jonge eters aan tafel. Wanneer het nuttigen van de maaltijd die vormen begon aan te nemen dat het niet meer smakelijk voor jezelf en de medetafelgenoten was, werd je wel eens apart gezet in een andere ruimte. Dit bleek toch niet de juiste oplossing te zijn. Later werd, wanneer je echt van het eten over je nek ging, de dis verrijkt met een kommetje appelmoes, of je mocht zelf van de aardappelen, met een weinig boter en melk, puree maken. 

In onze jeugd was het eten zeer seizoensgebonden. Er kwam op tafel wat op dat moment voorhanden was. In de winter waren dat o.a. veel koolsoorten, wortelen en prei. De kool en wortelen kon men makkelijk op een vorstvrije plaats bewaren. Enkele koolsoorten werden als stamppot (o.a. boeremoos) gegeten, zuurkool (kappes) kwam uit de ton  en diverse groenten zaten in de inmaakglazen (o.a. erwten, sperzie- en tuinbonen). Begin mei kwamen de eerste groenten vers “van ’t langk”. Hierbij denken we aan: sla, spinazie, bladgroente (sjteelmoos). In juni had men de beschikking over verse erwten en nieuwe aardappelen. In juli kwamen daar nog de “wölleboëne” (paterstiëne), peultjes en de spreziebonen bij. De erwten en bonen die op dat moment te veel waren, werden dan ingemaakt voor het winterseizoen.

Op de vrijdag werd er geen vlees gegeten. Als alternatief kregen we dan “hiering met lóuksaus”, vis of gebakken aardappelen met sla en een ei. 

Een typisch gerecht bij ons thuis was de “sjnatzelesoep”. In de zomermaanden was er voldoende “vers grei in de haof”. Een andere benaming voor die soep is “quer durch den Garten”. Oma Marie Simons-van den Heurik noemde die soep “discipelen soep”. Een heel toepasselijke naam, want in die soep kwamen 12 ingrediënten (de 12 Apostelen=discipelen): “sjnatzeleboëne”, erwten, selderij, prei, bonenkruid, wortelen, aardappelen, maggiblad, “lóuk”, peterselie, tomaten en vlees (meestal ribjes). Hiervan werd dan een een dikke groentesoep gemaakt. De soep werd vaak opgediend met “eine lekkere giskook” met appelen of rozijnen erin.

 

Het nagerecht

t Nagerecht was meestal pap of pudding. Hierbij denken we aan: “brokkepap” (warme melk met beschuit en suiker), “beerpap” (een gerecht van melk, bloem, suiker en een flinke scheut bier), “tante Nelly’s pap” (vanillepap), griesmeelpap, havermoutpap, “bôttermêlk” (karnemelk) met pruimen of rozijnen, diverse soorten puddingen (karamel, chocolade, vanille, griesmeel). Ook kregen we wel eens als toetje gekookte macaroni met suiker. ’s Zondags hadden we de keuze uit “poeding oder eis”.

 

 

Aete

Ein bôtterham met vet (Reuzel) en zaat, ein bôtterham met kiës en kroët of met sjink en kroët. De bôtterhamme óote weej met zjwartbroëd. Dit zwjartbroëd woort waal met ’t broëdmesjiën gesjneeje. Als letste kwaam ’t aope sjnitje met sôkker, zjem, hagelsjlaag of met kokusbroëd. Det waare plekskes kokus in versjillende kleure.

Sôndes, as de kös veilig waas (pap en mam neet thóes), woort d’r borsplaat gemaak. Sôkker met bôtter verminge in ein heite pan en daonao dit mingsel op de kaje sjteine aanrech oetsjödde, aaf laote keule en den sjnoepe wies desse misselik waas.

Ein tradisie beej ôs thóes waas öm nao de nachmis braodwôrs met ei te aete. Beej ein wat óetgebreide kôffietaofel makde ôs mam dökker vogelnesjes, det zien gehakböl gevuld met ein gekaok ei.

Simons-bulletin april 1997

 

Feest, o –en, 1 (plechtige) viering van een belangrijke gebeurtenis; 2 viering van een gedenkdag; 3 vrolijke bijeenkomst en samenzijn ter viering van een heuglijk feit; 4 aanleiding tot vreugde

Vergeleken met de huidige maatstaven komen Pap en Mam allebei uit een groot gezin. Bij Pap 11 kinderen en bij Mam waren ze thuis met 6 kinderen. Anneke en Frans brachten 8 kinderen op de wereld. Zodoende kwamen de kinderen van Anneke en Frans in een hele grote familie terecht en dan is er ook meestal een belangrijke gebeurtenis om te vieren. Als je alleen al denkt aan de vele verjaardagen. Wat hebben Anneke en Frans het toch druk gehad. Naast de verjaardagen van eigen broers en zussen, zijn er de vele verjaardagen van hun eigen kinderen, aangetrouwde kinderen en kleinkinderen. Binnen hun eigen gezin zijn dat 37 verjaardagsfeesten per jaar. En ook niet te vergeten de vele bruiloften die er zijn geweest. Met als hoogtepunt de gouden bruiloft van Anneke en Frans in september 1996. Er zijn vele heuglijke feiten geweest die gevierd zijn. Hierbij denken we aan: doopsel, 1e Communie, de Plechtige Communie, tegenwoordig het Vormsel. Naast deze kerkelijke feesten waren er ook nog meer gelegenheden tot vreugde. Zoals de Sinterklaasavonden, waaruit het jaarlijkse treffen van de Simonscup is gekomen, de verschillende jubileafeesten van Pap bij de harmonie. Vergeleken met tijd van onze kinderjaren dan mogen we constateren dat er heden ten dage meer gelegenheden aangegrepen worden om te vieren. Inhoudelijk is er niet veel veranderd. De feesten zijn nog steeds gezellig, uitbundig, geven een gevoel van saamhorigheid en er zijn nog altijd personen die altijd willen “sjlóete”. Simons-bulletin jan. 2001

 

 

Fiets, m en v -en, rijwiel, tweewielig voertuig, voortbewogen door op pedalen te trappen

Toen pap 16 jaar was, kocht hij voor fl. 87,50 een Simplex bij Pietje Smeets, de fietsenmaker in Belfeld. De fiets kostte eigenlijk fl. 80,-, maar met verlichting (dynamo) kwam er nog een extra bedrag bij. Het was voor die tijd een dure fiets. Je kon ook een Garant voor fl. 27,50 of een Pon voor fl. 32,50 kopen. In de oorlog is de eerste fiets van pap helemaal kapot gereden. Na de 2e W.O. kocht pap een nieuwe (tweedehands) fiets van de broer van tante Nelly van ome Graad. Deze fiets heeft de zware transporten van en naar “de Poelder” niet kunnen weerstaan. Momenteel heeft pap zijn derde fiets, dus.....hij is zéér zuinig.

Merken uit onze jeugd: Empo, Locostar, Simplex, Gazelle, Locomotief. Simons-bulletin febr. 1997

 

Fietsen, zich op een rijwiel voortbewegen

In daeze tiéd kên bienao iddere kleuter al vreej sjnel fietse, den asse ein fietske haes, den kênse ouch oefene. Dit loog in ôzzen kleutertiéd tog waal efkes angers. Beej ôs thóes hadde weej gênne kleine fiets. Dôw waas meistal al get aaijer wannierse begôs met ’t liëre van fietse en det gebeurde den meistal onnag direk op ‘nne groëte damesfiets. Met eine hiérefiets ging det gêt moeilikker, den die sjtang zoot dich in de waeg. Al met al hebbe weej allemaol, hetzij met vuël valle en opsjtaon ’t fietse geliërd. Beej ôs thóes kreege weej ens eine nieje aaije damesfiets, op vandaag neumse zôn dingk eine oma’s fiets. Det kôs toen al gaar neet, want oma kôs hielemaol neet fietse, laot sjtaon det zeej d’r eine had. Maar met dae fiets is Piet is ens flink gevalle. Hae kwaam in volle vaart, al sjtaonde op de fiets, den zitte kôsse jao gaar neet, want dae zaal sjting op de liëgste sjtand nag te hoëg, door ut paedje van de Irenelaan nao de Dwarssjtraot. Dao sjoot hae halverwaege van de trappers aaf en al hangende tösse ut fraem, wat dus hielemaol neet lekker zóot en de veut euver de grôngk sjoerende, knalde hae net vur de krütsing met de Dwarssjtraot taege de grôngk. Det beej ôs thóes de meiste gaer fietse, kump mesjiens waal door het feit det pap en mam in eure vreeje tiëd altiéd vuël gefiets hebbe. Zeej makde d’r gen punt van öm nao ome Harie en tante Lies in Slenake of nao de Veluwe in Gelderland te gaon en den te bedinke op eine fiets met maar ein versjnelling.

 

Riet, Ger, Truus en Henk zien sinds ein paar jaor beej “ein fietsklöpke”. Zeej hebbe al hiël get in ’t bóetelangk gefiets. In ’t verleeje, toen de kleinkinger nag get jônger waare, woort d’r waal ens eine fietsdaag georganiseerd. Idderein van de femilie dae kôs, ging mei. Alles ônger ’t motto van: gezelligheid op de iërste plaats. De tasse vol met aete en drinke. Natuurlik heej en dao eine sjünse blik nao de tasse met inhoud. Complete servieze, taofellakes, luukse bruüdjes, gekaokte eijer, enz. ging mei. Geksjaerend woort de zaak met elkaar vergeleeke. En iddere kier as weej hedentendaage nag ens met ein broor of zuster gaon fietse, den môt natuurlik de pikniktas mei en nag altiéd wuërd dao flauweköl euver gemak. Simons-bulletin jan. 2003

 

Fornuis, o -nuizen kookkachel met oven

's Morgens werd eerst het fornuis aangemaakt. Dat deed meestal "ôs mam". Wanneer je dan de keuken binnenkwam, rook je al een vuurtje van "heurtjes en krantepèpeer". ".........Det fernuus môs altiéd blingke wiej ein sjpeegel. Met ein aaje ôngerbôks en get "Hartedief" woord det gepoets. De ringe van `t fernuus woorte d'r nag aafgehaold öm ze auch aan de binnekangk sjoën te kriëge. Meij woor d'r op gesjpeejd (of det noow waas umdet det zoë kwant oetzoog as diej bölkes toet dröppelkes woore en den op niks oetdreijde, of det det waas umdet `t fernuus den nog sjoëner woor, heb ich eigenlik noeits geweite)........" (fragment uit brief van Truus van ome Henk en tante Mie d.d. 26-01-1995). Simons-bulletin dec. 1995

 

foto v.l.n.r.: Truus Simons, Piet Simons, Thijs Bloemers (Graedje)

 

Fotograferen, –feerde, h gefotografeerd, foto’s maken (van)

Aangezien wij vroeger thuis geen fototoestel hadden, zijn er dan ook maar heel weinig foto’s uit onze kinderjaren. Foto’s voor de 1e Communie en Plechtige Communie werden door een fotograaf gemaakt. Helaas voor Piet. Hij heeft geen foto van zijn 1e Communie. Vader en moeder waren het totaal vergeten. Geen nood, bij zijn volgende communiefeest zou er zeker aan worden gedacht. Maar ook dit keer schoot het erbij in. En dan is het toch maar fijn dat je een tante hebt die een foto kan maken. Op een zondag, reeds een tijd na het Plechtige H. Communiefeest, mocht Piet dan op de foto. Natuurlijk met z’n beste pak aan. Een mooi plaatsje was zo gevonden. Onder het "mattekloppersrek", met als achtergrond de "haof". Tante Toos (Dings) en ome Har (Probst) namen af en toe enkele kiekjes. Simons-bulletin aug. 1999

 

Friet (v)m -en reepjes rauwe aardappel, in olie gebakken; ook frites

 

Wanneer er bij ons thuis iemand jarig was, kregen we meestal als middagmaal een portie frites. Oma en mam waren dan de hele morgen bezig. Het begon eerst met het schillen van een emmer vol met aardappelen. Dan het in frieten snijden en het voorbakken. Wat een hels werk, zeker met warm weer, want alles werd op het kolenfornuis gedaan.

Toen we wat ouder waren kochten we ook af en toe een frietje bij Friedje van Dijk. Hij had samen met zijn vrouw Mientje een friteskraam voor zijn woonhuis aan de Industriestraat staan. Later begonnen zij een café en cafetaria aan de Schoolstraat. Ook daar en dat blijkt uit het volgende verhaal, haalden wij wel eens een frietje.

 

Frietje speciaal

Meestal lagen we vroeger op tijd in bed. Er werd voor het slapen gaan soms nog wat over en weer gezongen en verteld. Tot er iemand op het idee kwam een frietje te halen. Aangezien de oudsten geld hadden, moesten de jongsten die halen. Margriet was dit keer aan de beurt. Dus naar beneden sluipen, de fiets pakken en wegwezen. Na een tijdje brak er onrust uit. Nelke bleef te lang weg. Er spookten allerlei gedachten door ons hoofd. Natuurlijk de ergste die je maar kon bedenken. Eindelijk kwam ze thuis, helemaal overstuur. Ze was gevallen met de friet. Toen hadden we een frietje oorlog speciaal

 

 

Gek, 1 bn., bw.; van het verstand beroofd, krankzinnig, mal, zot, bespottelijk, grappig, koddig 2 krankzinnige, dwaas

Dit was er maar één binnen het gezin van Anneke en Frans, namelijk Gek Jantje. Hij was het speeltje van de kinderen. Iedereen was verzot op hem. Je kon hem overal voor gebruiken. Hij was zo “gek as ein raad”. Met zijn dikke buik en kont (kussens in pyjama) werd hij van de ene hoek van de zolder of slaapkamer naar de andere gegooid. Wat er ook gebeurde, Gek Jantje bleef knettergek. Hij hield de aandacht door weer eens een gek “mörfke” te trekken of door heel raar te lopen. Dit heeft zijn jongere broertje Huppel Hermke later van hem overgenomen. Sjeng, de jongste broer, was ook een mafkees, maar toch niet zo als Gek Jantje. Simons-bulletin juni 1999

 

Generatie v –s 1voortplanting, 2 groep van ongeveer gelijktijdig geboren wezens, 3 tijdgenoten

De veer generaties.

Opzich neet zôn onbekend fenomeen binne allerlei femilies, maar tog wet öm trots op te zien. Zeker as ut geit öm ut feit det nao 32 jaor de nieje veer generaties kômme óet de vurrige.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De veer generaties 2007

v.l.n.r.: oma Wies, opoe Anneke, Manon en mooder Ruth

 

Simons-bulletin jannewarie 2008

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De veer generaties 1975

v.l.n.r.: oma Anneke, mooder Wies, opoe Marie en Ruth

 

Gezin o -nen ouders en kinderen

 

Ut ideale gezin, zoeas det in de jaore dertig door de Katholieke Bond veur Groote Gezinnen woort veurgesjteld:

vuël kinger, vader is de koswinner en mooder is “de heldin van aanrecht en wastobbe”.

 

Dit waas hielemaol van toepassing op ut gezin van Frans en Anneke Simons. Vuël kinger, zellefs 5 in ein tiëdsbesjtek van 2 jaor en 3 maond. Pap waas werkmeister beej JD en zörgde zoedoonde det d’r iddere waek ein gevuld loëntäötje op de taofel kwaam. En Anneke waas inderdaad ôs heldin. Wat haet det mins altiëd groëte pöt môtte kaoke en wat waas det sjmaakvol. En as weej al ut wasgood det beej mam door de heng is gegaon achter elkaar aan eine draod zoude ophange, den zou gans Belvend versierd zien.

Vuël kinger beteikende ouch det weej de aanwezige ruëmte in hóes met z’n alle môste deile. Weej hadde gen sjlaopkamer vur ôs allein. Zellefs ut bed môs nag met zien twieje gedeild waere. Det leidde waal ens toet onenigheid. Den loog de eine mier euver de grens van de angere of had zich mier daekes toegeëigend. As ut zaakje óet de hangk leep, kwaam vader Frans waal efkes nao baove. Met weinig wäörd, zêgk maar gen, woort ut probleem opgelos en weej looge daonao met ein werme kônt in bed.

Ôzze pap zörgde ouch op angere maneer det d’r geld woort verdeend. Hae haet hiel wet eurkes op ut langk doorgebrach. Beej ut hóes aan de febriek loog eine groëte haof en in ut Elshout had d’r nag ein grôtter sjtök ligke. Ut waas vuël werk, maar d’r waare gelökkig genôg kinger in ut gezin die mei kôste helpe. En as weej den in de keuke aan de taofel met de twië sjtökke zóote en Thijs en Piet nag apart aan ein klein täöfelke, den genoote de meiste van de lekkere producte van eige langk. Simons-bulletin miërt 2011

 

 

 

Haarversteviger m -s cosmetisch artikel tegen verwaaiing van het kapsel

Ut waas op eine sôndigmôrge. Zoeas gewuunlik ging ôs mam as iérste nao de kerk. Den kôs pap op de kinger lette en as man trük waas, ging pap nao de kerk. En asse nao de kerk geis en zeker toen der tiéd, den môsse d’r netjes óetzéen. Nôw dao zörgde ôs mam waal veur. Vur pap ein fijn wit gesjtreeke sjporthemp met eine sjieke sjlieps ônger ut dreejdeiligpak. Natuurlik môste de häörkes van Frans ouch good zitte. Nôw had ôzze pap waal ein mekkelik kapsel, lekker sjtrak achtereuver. Natuurlik bleef die haor neet vanzellef zoe zitte. Dao môs hae wet aan doon. In daen tiéd hadde ze ouch al ein saort haorcrème, de veurluiper van de huidige gel. Ich weit nag good det det grei in ein tube zóot en van ’t merk Wellaform waas. Umdet Frans ein bietje in tiédnoëd zóot, môs det allemaol wet sjneller gedoon waere. Hae greep in de keukekas, pakde zich de tube en deej wet van de inhoud op zien hangk, öm vervolgens det goedje in zien haor óet te sjtrieke. Toen hae d’r achterkwaam wat d’r eigenlik aan ‘t dóon waas, waas ut al te laat. Hae had zich gênne haorcrème in de hangk gedaon, maar had per ongelök de tube met tandpasta gepak. Verder nim ich aan det mam d’r vur gezorg haet det d’r tog óeteindelik netjes in de kerk is aangekômme. Simons-bulletin september 2005

 

Herrie, v(m) 1 drukte, opschudding; 2 lawaai; 3 twist.

Wat waren we blij dat er kokosmatten in de keuken kwamen. Weg met die herrie. Eindelijk geen "sjoervèlend" geluid meer van die stoelen over de tegelvloer. Wel figuurtjes op je knieën van het kruipen. Simons-bulletin dec. 1995

 

Huisdier, o -en tam dier, door de mens ter wille van nut of gezelligheid gehouden

Pap heeft bij ons altijd de meeste huisdieren gehad. Ieder jaar 2 varkens en “eine bôch vol jông knien”. Daar hadden wij niet veel aan, want als je er aan gewend was, werden ze geslacht. Toch hebben we in de loop der jaren een aantal huisdieren gehad: tamme, witte muizen die regelmatig in “de haof” gezocht moesten worden. En schildpadden. Om te voorkomen dat ze wegliepen, zaten ze aan een touwtje, vastgemaakt met isolatieband om het schild. Dat mocht niet baten, ze zijn helaas verdwenen. Ook hebben er vroeger bij ons poezen rondgelopen. De meest bekende is Mautje. Die mocht bij ons blijven omdat het zo’n zielig klein poesje was. Thijs heeft die jonge poes “op de bos” gevonden. Mautje heeft een keer het kussen van “de praos” bevuild en is met de staart in een val gekomen. Op een dag was het dier plotseling verdwenen. Dan nog “eine sjaak”, een kauwtje. Een zeer brutale vogel. Verder heeft een kanarie ook een tijd lang bij ons thuis voor de keukenraam de nodige concerten gegeven.

Piet Simons met Peter Jacobs (Iel en Fien)

 

Als laatste Loekie, de schrik van het gezin. Als jong puppie door Ger en Riet mee naar huis genomen en in een doosje bij de haard met een flesje grootgebracht. Uit medelijden mocht het hondje blijven. Dat hebben we geweten. Mam werd er hartstikke gek van. De hond had zoveel bazen, dat hij niet meer wist wie nou de echte baas was. Wanneer de deurbel ging of de brievenbus klepperde, rende hij als een dolle naar de voordeur. Loekie de schrik van de postbode. Op een gegeven moment was de situatie niet meer te houden. Mam werd er helemaal nerveus van. Zij stelde ons voor de keuze: “Ich d’r oét of de hôngk!” De laatste kon vertrekken. Zodoende heeft Loekie op jonge leeftijd bij slager Hoezen afscheid moeten nemen van het aardse leven. Een moment van opluchting, maar toch ook een moment van verdriet.

 

Piet Simons en Jan Jochijms (zn. van René en Betsie)

Simons-bulletin juni 1996

Menkes- of vruikesknién

Als kleine jongen moest Thijs eens de konijnenhokken schoonmaken. Na gedane arbeid zaten helaas alle konijnen door elkaar. Dat was een ramp! Pap had nog niet zolang geleden alles gesorteerd. Anders kreeg hij inteelt (d’r aangaon wie de knién). Er brak even lichtelijk paniek uit. Hoe zou vader reageren? Maar Thijs zou dat wel even snel in orde brengen. En na een poosje zaten in ene hok “de raekels” en in het andere “de moore”. Toen vader Frans van dit alles hoorde, was hij wel enigszins verbaasd, want dat was toch niet zo’n eenvoudig karweitje. Onmiddellijk kwam de vraag: “Wie haes dôw det kenne zéen?”

Thijs antwoordde toen heel laconiek: “De menkes hebbe ein grôttere sjnôr!”

Simons-bulletin aug. 1996

 

Huiskamer, v(m)-s, 1 kamer waarin het gezin gewoonlijk verblijft; 2 meubilair van een huiskamer

Het “kaemerke van Oma” was eerst de huiskamer. Een vertrek van 3,5 bij 3,5 meter. De hoge stoelen rondom de eiken eettafel, de dressoir met opbouw waarin het glasservies stond en niet te vergeten de stoel van pap, “de praos”. Pas toen we tv kregen, werd van deze ruimte ook op de werkdagen gebruik gemaakt. Als we met z’n allen daar dan zaten, was de kamer mudvol. Ieder “hukske en tumpke” werd benut. Simons-bulletin febr. 1996

 

Inmaak, m, het verduurzamen van bederfelijke eetwaren door ze luchtdicht of in een bepaalde stof te bewaren

Als ze bij ons thuis met de inmaak bezig waren, dan was het altijd een drukte van jewelste. Voordat de glazen gevuld werden, ging er heel wat voorbereidend werk aan vooraf: de glazen ontvetten met soda en de ringen goed controleren. Het zou toch heel jammer zijn wanneer de glazen “aope” zouden gaan. De inmaak was toch een hele klus. Glazen vullen met groenten en vlees, inmaakketel na inmaakketel, de glazen laten afkoelen, goed controleren of ze dicht waren en dan de kelder in. In de jaren zestig kunnen Pap en Mam bij Jan Hoezen (de kopersjlaeger) een diepvrieskluis huren. Een enorme vooruitgang. De etenswaren konden nu, afgekookt of rauw de plastic zakjes in. En dan sjouwden we met pap of mam naar de koude kluis. Dat was fantastisch. In de zomer ging je met handschoenen en sjaal de diepvrieskluis binnen. Helaas waren sommige ingevroren producten niet zo lekker. Bloemkool bijvoorbeeld, kreeg een bijsmaak. Het was dan ook de tijd van het experimenteren. Wel of niet afkoken. Er waren zelfs tabletjes in de handel. Tijdens het afkoken zouden die ervoor zorgen dat de bloemkool wit bleef en de smaak behouden werd. Uiteindelijk kregen we thuis zelf een grote diepvrieskist. Wat een uitkomst: geen geloop meer en alles direct bij de hand. Zeer ideaal voor “de Tegelse” (Wies en Riet). Na een bezoek aan mam en pap gingen zij met gevulde tassen weer naar huis. Simons-bulletin mei 2002

 

Kapper, m,v –s, haarknipper, verzorger van het kapsel

De woensdigmiddig waas ut tiédsjtip det de jeug beej de kapper tereg kôste. As de liëgere sjoël óet waas en de bôtterhamme op, den ginge Thijs en Piet wie eine haas nao de kapper, want dae ut iërs kwaam, ut iërs maalde. Umdet Thijs toen al rúum angerhalf jaor ajer waas den Piet, kôs lets geneumde ut noets vur mekaar kriége um iërder beej kapper Päöle (Peulen) te zien. Kapper Päole had zien zaak in ut pand wao nôw “de Linde” ligk, ein sjpeciaalzaak vur gares, liévendgood en anger klein textielgrei. Maar ja, dao hadde miër kinger gerend, dus de halve middig waas nao de fieliesjtijnen. Gingse op eine angere daag nao de kapper en kwaam d’r onnag eine volwassene binne, den hadse hielemaol pech, want dae ging veur. En asse dich aan ut knippe waare, den leete ze dich gewoën zoë zitte. Einmaol aan de beurt, gezaete op zônne hóege kingersjtool, den waas de kapper Bertje zoë met dich klaor, teminste asse neet môs waazele met de groëte minse die in de salon zoote. Vur de meiste sjoëlkinger waas d’r maar ein model, namelik good kort en bienao tóet baoveaan opgesjneeje. Ein angere keuze waas biebop, ein kapsel van korte, regopsjtaonde sjtaekelkes. Tiédes ut wachte gingse al óetraekene beej wae se aan de beurt kwaams. Weej hadde echter leever det Jeuke, de zoon van Bertje, ôs de haor deej. Dae waar sjneller, get moderner, gebroekde miër de elektriese tondeuze en dae deej wet ruük óet zôn sjpuitfleske op de haor.

Beej kapper Jansse, in ut pand wao nôw sjlegter Jos Hóeze zit, kwaame weej ouch waal ens. Maar dae môs te dök nao de klante die in ziene bazaar kwaame. Ome Graat van tante Nellie, die wônde toen beej oma Simons in, haet ôs ouch waal ens de haor geknip. Baove op de keuketaofel woorte de haor met zôn hangktondeuze geknip en det waas waal ens piénlik. De maedjes beej ôs thóes ginge aanvankelik nao de kappers Päole en Jansse, maar laternao kwaam tante Miep van ome Kees beej ôs thóes um die vrouluuj de haor te doon. Toen tante Miep echter in eur wuning op de Past. Hermenssjtraot baove ein salon kreeg, ginge zeej dao natuurlik nao toe. Simons-bulletin april 2004

 

Kelder, m. -s, -tje, ondergrondse [gemet-selde] ruimte in een gebouw, tot bergplaats dienende 

Zo'n kelder was in Huize Simons onontbeerlijk. In deze ruimte werd de proviand bewaard. De voedselvoorraad voor een gezin met acht kinderen nam toch flink wat plaats in beslag. De schappen stonden vol met inmaakglazen. Hierin zaten diverse groenten. Na het slachten van een varken, kwam er ook braadvlees in de glazen. Vlees dat gepekeld moest worden, ging in de pekelbak. De "sjink" werd gerookt en opgehangen in stoffen zakjes boven in het "kelderdeurgaat". In de nazomer werd de ruimte op de vloer gevuld met aardappelen. Via het "keldergaat" kwamen de "petatte óet de Poelder" in de kelder. Simons-bulletin febr. 1995

 

Kermis, 1. jaarlijks plaatselijk volksfeest en jaarmarkt, oorspr. ter gelegenheid van het feest der kerkwijding 2. de plaats waar de kramen enz. staan, waar het feest gehouden wordt 3. vrolijk rumoer

In Belfeld zijn twee kermissen. De 1e kermis is in het weekend van de laatste zondag in mei en de 2e kermis wordt gevierd in het weekend van de laatste zondag in september.

Belfeldse naojaorskêrmis in de dertiger jaore beej Thies en Marie Simons-vd Heurik

De letste kêrmis in september waas ein echte fèmilieaangelaegeheid.

Sôndigssjmôrges om ellef oor arriveerde de bös met de kêrmisgängers. De bös woort op ut lager geparkeerd en de fèmilie kwaan nao binne. Ze ginge in de kamer, behalve tante An (ein zuster van oma Marie), die waas linea recta de keuke ingedaoke öm met Marie saame vur ut aete te zörge. De jeug amuseerde zich bóete en de angere klengerde euver d’n haof, de vèrkes en ut waer. Ôngertösse waas ut aete gaar en ging me aan taofel. De kinger in de keuke en de groëte minse in de kamer.Ôngerwiël waare ome Hein (ein broor van Marie) en zien vrouw Stien, met de kinger Frans en Toos binnegekômme. Als tante Stien den iddere kiër “vrouwke en poeske” taege Toos zag, hadde de jônges van Thies en Marie de grôtste lol en woort tante Stien sjtiekum óetgelache. Nao ut aete, det altiéd vurtreffelik sjmaakte, ging de jeug saame met de chauffeur Tom van Heugten nao de kêrmis. As weej den ôs kapitaal d’r doorgedreijd hadde, wat hiel vlot ging, koch Tom veur ôs allemaol en veur de thóesblievers eine lollie. Veur de carrousel hadde weej bônne. Die kreegse in de wingkel van Karel Seijben beej de kêrmisaankaope. Dus ut hiele döbbeltje ging op aan sjnoep. Det waas zoevuël, desse d’r good misselik van kôs waere. Nao ut bezeuk aan de kêrmis woort d’r nag toet aan de kôffietiëd bóete gesjpeuld. De vlaaj (proéme- appel- en bôtter) kwaam op taofel en ging d’r good in. Det waas vaste prik.Ôm ôngevier zaeve oor kwaam de kôffietaofel: witte wêk, zjwart broëd, krintebroëd en kluntjeswêk, met huidvleis, gekaokde sjink en karbonaaj. Dit vleis kwaam allemaol van ut vèrke det ut luëdje had gelag veur de kêrmis. Naodet alle gaste good haaje geaete en gedrônke, vertrokke zeej wir met de bös nao Helde en Meijel tóet ut volgende jaor. Daags nao de kêrmis môs oma Marie eine daag röste, den van vriedig op zaoterdig veur de kêrmis kwaam zeej hielemaol neet op bed. Zeej môs den huidvleis kaoke en karbonaaj braoje. ingezonden door tante Wies van ome Lambert, Simons-bulletin sept. 2003

 

Keuken,  v(m) -s plaats waar het eten bereid wordt

De keuken in onze voormalige ouderlijke woning was nog een ruime keuken. In deze ruimte hebben we allemaal veel tijd doorgebracht. Hetzij met eten, spelen, naar de radio luisteren, poetsen of afscheid nemen van de vrijer. Er stond een grote keukenkast, een fornuis en "ein taofel met twië sjtöke en get sjteul". Het keukenblok bestond aanvankelijk uit een granieten aanrechtblad met een paar kastjes met gammele deurtjes. Op de vloer lagen tegels. Simons-bulletin dec. 1995

 

Konijn, o. –en, -tje haasachtig knaagdier: zegsw. met de konijnen door de tralies kunnen (eten), zeer mager zijn; het is bij de konijnen af, meer dan erg.

 

De iérste zegswiéze sjleit in iddergeval neet op ôs kniën. Die ware altiéd good van gewich. Hiel vuël greunteaafval kwaam óeteindelik beej de knién terech. Dao naeve beej kreege die biëste ouch genôg greunvoor. As kingk ziende hebbe weej mennige balezak met kniënsvoer nao hóes gehaold. Door good rôngk te kiéke, wisse waal wao sjoën kniënsvoor langs de waeg sjting. Klieje, graas, sjtoep en waegbree o.a. woorte met de hangk aafgedaon en in eine balezak gedaon en den met ut fietske wir nao hóes, wao alles in ut stelke op de grôngk óetein woort gedaon öm te druëge. Ut voor meugde neet te naat zien, angers kwaame de kniën aan de sjiët.

Tekstvak: Piet samen met Peter Jacobs (zn. van Iel Jacobs)
De twiëde zegswiéze waas waal van toepassing op ôs kniën; Pap leet dökker eine raekel beej ein moor op bezeuk gaon en gauw genôg daonao kôste weej getuge zien van gezinsóetbreiding. Jao, det waas tog waal sjoën die kale kniënkes in de bôch. Iërs mooder kniën aaje en den pas aan de jonge kômme. Ut zou jammer zien as de jông kniën door de mooder versjtoéte zouwe waere. Nôw brook d’r ouch eine tiéd aan det weej dökker met de kniënkes sjpeulde, maar ôzze pap had det neet altiëd aeve gaer. As de kniënkes al nao ein paar maonde gesjlachsriëp waare, zat pap saort beej saort en as weej dao den mei sjpeulde, kwaam ut wir allemaol ôngerein, met alle gevolge van dien. Och wat hadde die biësjes ein zaag jeske. Allein drooge zeej det neet zoelang; dao kwaam ouch eine tiéd det det jeske oét môs. En dao had Frans zoe met gesjpeuld. In eine mum van tiéd hông de kniën öngerstebaove aan ein belkske in ut sjöpke en met zien kniëp wis Frans behendig ut vel aaf te struipe en de ingewande d’r oét te haole. As det alles gebeurd waar, môs ut vleis nag ein tiédje aafsjterve en den waas ut de beurt aan ôs mam öm de res van ut wêrk te dóon. De kniën woort óeteingehaold en de sjtökke vleis ginge in ut zoer en kwaame de volgende daag as ein delicatesse op taofel. Ut kniënsvel woort volgesjtop met sjtruë en ter ziener tiéd aan eine lômpekriëmer verkoch. Ut enige aandinke van de kniën waare 2 puëtjes aan ein tuike aan ein belkske in ut sjöpke.

 

 

 

 

Simons-bulletin september 2007

 

 

 

Kruik, v(m) en metalen fles, dienende om met heet water gevuld het bed te verwarmen

Jammer genôg hadde weej beej ôs thóes maar ein kroëk en in wingkterdaag waas det ein groët probleem. Ein kaaje slaopkaamer en gen kroëk, det waas bienao neet te dóon, zeker vur die vrouluuj van ôs. Maar dao is niks zoe sjlum wie minse. Ôs Wil, ut jôngste kingk van Anneke en Frans, waas vur geld waal te poeche. Den deej ut waal ens dinger die ut angers neet zou dóon. Öm tog in ein lekker werm bed te kômme, woort Wil, met naame door ôs Riet, gevraog ut bed veur eine sjtuuver op te werme. Saoves as Riet nao bed ging, woort Wil óet ut werme bed gehaold en in zien eige kaaje bed gelag.

 

Leunstoel, m. –en gemakkelijke stoel met armleuningen

 

 

“Pap ziene sjtool” stond naast de haard. Op “zien plaetske beej de haard” kon hij dan ’s zondags na het middageten even een dutje doen. Ook werd hier menig krantje gelezen of puzzeltje gemaakt. Wij mochten er alleen in zitten als Pap niet aanwezig was. Wanneer hij dan thuiskwam en er zat toch iemand in “de práos”, vroeg hij vriendelijk, doch dringend met de steun van zijn grote handen, of je zijn troon wilde verlaten. Onze kat Maudje heeft de kussens van “de  práos” eens bevuild. Gelukkig maar, want nu kwamen er nieuwe kussens in. Wanneer wij als kind ziek waren, kwam “de práos” in de keuken te staan. Daar was het altijd lekker warm. De rugleuning werd dan horizontaal geplaats en zo ontstond er een klein bed. Je kreeg dan alle aandacht en vaak nog iets extra’s van mam. En zo knapte je zienderogen op.

 

v.l.n.r.: Frans, Annneke en kleindochter Ruth

 
 

 

Loon, o, lonen; -tje 1 vergoeding voor werk; salaris

De moeder van Frans kreeg voor een jaar werken 100 daalder.

Zijn vader Thies verdiende als baas 42 gulden per week.

Frans verdiende als 22-jarige met stoken 36 gulden per week.

Anneke had als 15-jarige 6 gulden per maand bij Karel Seijben (incl. kost en inwoning).

Bij de fam. Wollfs ontving zij maximaal fl.45,- per maand.

Thijs verdiende als 16-jarige bij z’n eerste baas Mulder 36 gulden per week.

Mariet werkte als jong meisje bij Jochijms voor fl.45,- per maand (incl. de kost) Simons-bulletin april 1997

 

Mattenklopper, m -s, voorwerp om stof uit vloermatten te slaan

De mattenklopper werd vroeger bij ons thuis veel gebruikt. Regelmatig gingen de matten naar buiten voor een kloppartijtje. Met de grote voorjaarsschoonmaak werd er flink op los geslagen, want reinheid stond bij mam hoog in het vaandel. De kokosmatten uit de keuken, de bedstukken, de traploper, de dekens enz. kwamen onder de klopper. Ook werd die mattenklopper voor iets anders gebruikt. Het kwam toch wel regelmatig voor, dat wij voor het slapen gaan lagen te klieren. Om ons tot andere gedachten te brengen, kwam mam dan met de mattenklopper naar boven. Dat haalde echter niet veel uit, want voordat mam ons een mep met dat ding kon verkopen, hadden wij reeds het slagwerk in ons bezit. Maar o wee, als pap dan naar boven kwam. Die had geen schoonmaakartikel nodig. Hij gebruikte z’n handen (maat kolenschop). Dan hadden we geen enkel verweer, maar wel een warme kont. Simons-bulletin juni 1997

 

Menke, zn, 1. mannetje, kleine dieren van het mannelijke geslacht; 2. klein ventje

"Ach, wat ein sjoën menke." Dit zal mennige mooder gehuërd hebbe, toen d'r emes nao ut nieje kiendje in de kingerwaage kéek. Ein vuël gebroëk wäördje öm eine kleine jông mei aan te sjpraeke. Ôs mam huërse det wäördje den ouch dök zêgke. As ein van de mannelijke kleinkinger of ôzze pap waal ens wet deeje wat neet dougde, den zei zeej: "Dôw bös ein nut menke". Taege de twieling Paul en Thijs woort "de menkes" gezag.  In ôs gezin waas "menke" dus hielemaol gen vremd waord. As kingk ziende sjprooke weej ouch al van "menkes". Beej Janssen-Dings wêrkde eine man die van baove wies ônger vol zóot met tatoewaazjes. Dae neumde weej ut "pupkesmenke". Met Sinterklaos kreege weej allemaol op den telder ein boekmenke. As weej vruuger trük kwaame van ut langk in de Poelder (d'Elshout), ginge weej altied beej ut Peersemenke aan öm óet de pômp te drinke. En den kreege weej döks ein peers. Ut peersemenke waas Boots, dae op de hook van de Pr. Hendriksjtraot (nôw prins Frederiksjtraot)/Baoleberg woënde.

 

Naamdag, m -en (r-k) gedenkdag vd heilige naar wie men genoemd is

In onze jeugdjaren toch wel een bijzondere dag. Het was als het ware je tweede verjaardag. Thuis werd er even bij stilgestaan en op school kreeg je meestal ook wat extra aandacht in de vorm van een prentje dat je dan van de leerkracht, kapelaan of pastoor kreeg. Simons-bulletin juli 1997

 

 

 

Naaister, v. -s, vrouw die haar beroep maakt van het verrichten van naaiwerk

De "tant van Sijbers", uit Tegelen, kwam regelmatig op haar fiets naar Belfeld. 's Morgens vóór school werden de maten opgenomen voor een nieuwe broek (korte) en eventueel een nieuw overhemd. De meisjes kregen een jurk of een rok. Tussen de middag even passen en na school was alles klaar. Simons-bulletin febr. 1995

 

 

Opdienen, spijzen op tafel zetten; opdissen

Dat gebeurde dagelijks meerdere malen in Huize An en Frans. Eten stond wel centraal. Met de hulp van Oma (die bij ons inwoonde) werden de diverse ingrediënten voor de kookpot klaargemaakt. Zodra de kinderen naar school gingen, begon men aan de voorbereiding van het middagmaal. Er kwam altijd voldoende op tafel: soep vooraf, aardappelen met groenten en vlees en als toetje pudding met vel. Een zeer geliefd nagerecht was "tante Nelly's pap". 's Zondags kregen we vaak als toetje "poeding oder eis". Simons-bulletin nov. 1994

 

 

Oven m-s 1 ruimte, bestemd voor het verhitten, drogen, distilleren enz. van verschillende zaken. 2 deel ve keukenfornuis of gasstel

 

De oven werd ook gebruikt voor ons "knaagbroëd". Een dikke snee zwart brood, met het "broëdmesjiën" afgesneden, of het "vötje" van het brood werd dan in de oven gelegd. Na een tijdje was dat brood warm en lekker hard. Heerlijk om daar aan te knagen. Ons brood stond ter goeder naam en faam bekend. De kinderen uit de buurt (o.a. Ger van Coppers) kwamen regelmatig bij ons "knagen".

's Winters werden er ook vuurvaste stenen in de oven gelegd. In plaats van een kruik werd er dan een steen in een luier mee naar bed genomen. Simons-bulletin dec. 1995

 

Patates frites, mv, friet, reepjes rauwe aardappel, in olie of vet gebakken

As beej ôs eine jäörig waas, den meugde dae keeze wat weej dae daag wôlle aete. Umdet idderein friet koos, kreege weej dus 8 kier per jaor patatte friet. En det waas get. Sjmorges, as weej nao sjoël ginge, begôs Oma al patatte te sjelle en det ging zoë de hiele morge door. En asse óet sjoël kwaams, den kôsse op 100 maeter aafsjtand ’t frietvet al ruuke. Weej rende nao hoës en wiste neet wie sjnel weej môste aete, um maar zoevuël meugelik te kriege. Weej oote ôs hielemaol sjtiëf. Heerlik dae friet met sjlasaus en ein knakwors met mosterd. Ich heb noeïts mier zônne lekkere friet geaete as toen. Alhoewel, beej Friétje van Dijk waas de friet ouch hiel lekker. Margriet en ich ginge ekstra, as de frietkraom aope waas, beej Friétje op de sjtoep sjpeule. En nao ein tiedje, den zei vrouw Friétje: “Kôm maar, kinger, kriëg geej idder get friet in ein täötje.” (ingezonden door Wil) Simons-bulletin maart 1998

 

 

Po m-'s pot waarop kleine kinderen hun behoeften (leren) doen; vroeger ook 's nachts door volwassenen gebruikt; nachtspiegel, piespot, pispot

 

Wij hadden thuis ook "eine pispot". Die mocht eigenlijk alleen maar gebruikt worden door de meisjes. De jongens konden best naar de wc in het "hok". Maar Jos, Thijs en Piet vonden het helemaal niet prettig om 's nachts door de kou naar beneden te gaan. Vandaar dat er driftig gebruik werd gemaakt van die pot. Op de knieën ervoor, ook toen we al ouder waren, werd het "pötje efkes volgemak toet aan het rendje". Dat was een koud kunstje, zeker als de heren een glaasje bier hadden gedronken.. Dit tot grote ergernis van de meisjes. Dan hoorde je 's nachts weer eens 'n gil.........er zat immers pies aan de bil. En lol dat we hadden. Simons-bulletin juni 1995

 

Radio, m -’s, 1 draadloze telefonie en telegrafie en al wat daarmee samenhangt; 2 radio-omroep; 3 zendstation; 4 ontvangtoestel; 5 wat wordt uitgezonden en ontvangen

Toen wij bij ons thuis nog geen televisie hadden, werd een gedeelte van de vrije tijd bij de radio doorgebracht. Een Loewe Opta,  hebben we o.a. gehad. Een fantastisch toestel met allerlei golflengtes. Met een aparte schijf kon je nog allerlei andere frequenties opzoeken. Prachtig al die verschillende talen. De hele wereld werd zo in huis gehaald. Niet alleen voor het nieuws, maar ook voor het amusement. Op de zondagmiddag werd er meestal  geluisterd naar de hitparade op Radio Luxemburg. Riet hield alles bij in een schriftje.

’s Avonds luisterden we vaak naar hoorspelen. Simons-bulletin febr. 1997

 

Rooms bn behorende tot de rooms-katholieke kerk, de Kerk van Rome

Wij zijn thuis volgens de leer van de r.-k. kerk opgevoed. Hoewel we op gezette tijden naar de kerk moesten gaan, waren pap en mam beslist niet roomser dan de paus. Het was heel vanzelfsprekend iedere dag een H. Mis bij te wonen. Weer of geen weer, naar de kerk. Het kerkverzuim werd op school bijgehouden. Trouw kerkbezoek werd beloond met een plaatje. In de kerk zaten de meisjes links en de jongens rechts. Er was streng toezicht. Kletsen was uit den boze. Deed je dat wel, dan kon je bij “de meister, juf, of ein begiën" gaan zitten. Zo heeft Piet een keer voor straf op de knieën bij het altaar in de zijbeuk gezeten. De zondagmiddag werd in onze kinderjaren altijd onderbroken door een dienst in de kerk. Was je net ergens leuk aan het spelen of stond je bij het voetballen te kijken en je hoorde “het klimpen”, dan kon je tegen 15.00u. naar de Vesper gaan. Het viel ons altijd wel op dat er veel kinderen en weinig volwassenen in ’t Lof waren. In die tijd was er dus al een crèche.

Allerzielen was een feest van droefheid. Het priesterkoor was dan ook getooid in grijszwarte tinten. Doeken, in lange banen, hingen boven het altaar. Rondom waren de muren behangen met mooie geborduurde kleden in dezelfde kleuren. Die morgen werden extra  missen gehouden. Zoals gewoonlijk zaten wij natuurlijk weer in de kerk. Piet was zo gefascineerd door die mooie versiering van de kerk, dat hij helemaal niet in de gaten had wanneer een mis was afgelopen. Pas toen hij daar vrij lang gezeten had, intussen was de 3e mis al bezig, kwam hij er achter dat hij allang thuis had kunnen zijn. Maar ja, onder een mis naar buiten gaan…..dat kon niet, dus na anderhalf uur zat “zijn misje” erop. Met Allerzielen was het gebruikelijk om aflaten te verdienen voor de zielen in het Vagevuur. Wat dat precies inhield wisten wij ook niet, maar we moesten toch naar de kerk. Je moest dan meerdere malen vijf Onzevaders en vijf Weesgegroetjes bidden. Dat deden we dan voor bekende overledenen. Na iedere aflaat liep je even naar buiten en dan begon je weer aan de volgende aflaat. Dat gebeurde dan in zo’n razend tempo om maar weer zo snel mogelijk naar huis te kunnen gaan.

Twee keer per jaar was er een grote processie. Bij heel veel woningen stond bij de voordeur een huisaltaar. Ware kunstwerken van prachtige kandelaars met brandende kaarsen, vazen met bloemen, Maria- en H. Hartbeelden, gedrapeerde doeken die het geheel nog eens een extra dimensie gaven. De stoet, vertegenwoordigd door delegaties van alle verenigingen, trok dan door de straten die bestrooid waren met gesnipperde bloemen.

Op enkele plaatsen in het dorp stonden grote rustaltaren, o.a. bij de boerderij van Boonen (hoek Broekstraat - Pr. Frederikstr.) en café Juliana. Met gekleurd zand waren banen op de straat gemaakt.

Tijdens de veldprocessies maakten we ’s morgensvroeg al een rondgang door het landelijke Belfeld. Drie dagen biddend met de geestelijkheid, volwassenen en vooral kinderen.

We gingen ook met de 1e H.Communie, de harmonie voorop, in processie naar de kerk.

De 1e Communie en de Plechtige Communie waren de twee meest aansprekende feesten voor ons. Het Vormsel was een minder plechtige aangelegenheid. Je kon het nauwelijks een feest noemen. Misschien voor de Kerk, maar thuis was het geen speciale dag. Met een grote groep jongens en meisjes ging je van school naar de kerk, je werd gevormd en de rest van de dag had je dan vrij. Simons-bulletin januari 1999

 

Rumboon, v(m) -bonen, boonvormig chocolaatje met rum erin

Piet kreeg tijdens zijn 1e Communiefeest van zijn peetoom Piet uit Beesel naast het prachtige schooletui ook nog een doosje met Jamaica rumbonen. Nadat het doosje al een tijdje in de dressoir met de glazen opbouw onaangeroerd had gestaan, vonden Riet en Piet het toch hoog nodig tijd worden dat de inhoud eens nader bekeken moest worden. Nadat ze het een en ander bekokstoofd hadden, gingen ze met de rumbonen en een borrelglaasje een plekje zoeken waar ze ongestoord bezig konden zijn. Onder de tafel in de “veurkamer” werden de rumbonen opengebroken. De rum ging in het glaasje en de chocolade bonen gingen in de mond van Riet. Nadat zij alle boontjes verorberd had, zorgde Piet er wel voor dat de inhoud van het glaasje in zijn mond kwam. Toen alles weggewerkt was, waren beiden letterlijk kotsmisselijk. Simons-bulletin sept. 2000

 

Schoorsteenmantel, m-s,  bekleding van de boezem van een schoorsteen

De “sjowmankel” in onze huiskamer was opgetrokken uit lilliputsteentjes. Aan weerszijden twee niet even hoge “sjtüpkes”. Wanneer alle zitplaatsen in de kamer bezet waren, kon je nog altijd op een van de twee “sjtüpkes” zitten. En als je daar dan een hele tijd had gezeten, stonden de afdrukken van de steentjes in je achterste. Het was er ’s winters wel lekker warm naast de kolenhaard met de mica ruitjes. Op de “sjowmankel” stonden een koperen koffiekan en een pendule. En daarboven de grote prachtige zwart-witfoto van Jos en Riet. Simons-bulletin febr. 1996

 

Slachten doden, vooral van vee met de bedoeling het als spijs te gebruiken

 

't Slachten is bij ons thuis geen onbekend fenomeen. Als we o.a. denken aan een schreeuwend varken, de pekelbak in de kelder, lekker kerbóetsjerre, käömkes of ein sjinkezekske, dan verschijnen de beelden van weleer op ons netvlies. Het was toch wel een heel karwei voordat het vlees uiteindelijk in onze magen kwam.

Hier dan een (bijna) letterlijk opgetekend interview met Pap en Mam d.d. okt. ’96 om een indruk te krijgen.

 

 

Môsde geej iërs ein sjlachvergunning aanvraoge?

Jao, jao, nao de gemeinde toe en dao môsde ze iërs ein paar cente betaale en later get mier, geluif ich.

 

Wae deej det slachte beej ôs thóes altiéd?

Sjlegter Hóeze en Jan van de Pad toen later. En Toon van Dings haet det onnag eine kier gedaon, toen hei Jan ’t in de rök of get, weit ich neet. Maar Jan, dae ging d’r ens ein verke tösse oét, dae zoë beet.....

 

Oh, jao, dae ging d’r toen achternao met  ein aks.

Dae hei eine hiele helle kop det vèrke en Jan hei petroene gekreege vur vèrkes zoë gezag. Dae kreeg d’r gaar neet kapot. “Hei ich maar ein petroën beej mich um ein koe te sjlagte”, zei Jan. Maar toen probeerde hae nag ens, hae sjoot en toen ging d’r euverhaop......

 

Jao, det ken ich mich nag herinnere, det geej achter det vèrke aan door de haof rende, met ein biel d’r achteraan, óeteindelik is ’t tog waal gesjneuveld.

Jao....maar wie ich op de sjoël zoot, toen waerde de verkes gesjaote of niks, die waerde direk gewoën gesjtaoke hè. En asse toen in de waek van Allerheilige door Belvend leeps, smôrges van zeve wies nege, den huërsde dôw euveral kaake.

 

Nadat het varken het genadeschot had gekregen, werd eerst het nog warme bloed afgetapt. Via een snee in de nek kwam het bloed in een bakje terecht. Met een paar flinke pompende bewegingen van een voorpoot werden de laatste resten bloed uit het lichaam gehaald. Dan kwamen de emmers vol met heet water. Dat water had de slager nodig om het varken te “sjrabbe” (te ontharen). Na diverse andere handelingen werd het “gesluns” (de onbruikbare ingewanden van geslacht vee) verwijderd en kreeg het varken aan het”krômphout” op de “leijer” zijn voorlopige rustplaats. Aandacht van de passanten op het lager was er meer dan voldoende. “Zegk, det is eine sjoëne bengel. Wat wuëg dae waal neet?”

 

En den, môsde geej wachte toet de keurmeister kwaam?

De keurmeister dae kwaam euverdaag. En den saoves, um ein oor of zes zeve, den kwaam de sjlegter det vèrke óeterein dóon. Det waas ein hiel wêrk jông, ein vèrke óeterein dóon.

 

Maar weej hadde thóes in de kelder dae pekelbak. Dao ging det vleis allemaol in?

Jao, de sjink, ’t sjpek, de rubbe, de karbonaaij. De karbonaaij waerde d’r gewoën baove op gesjmeete, want die waerde daags d’r nao verwerk hè.

 

Daags d’r nao begôs geej met ’t verwerke.

Jao, den woort kerbóet en braodwors gemaak. Vruuger, beej ôs thóes, hadde weej twië saorte braodwors: gewoëne en neerkeswors. De neerkes waerde get aope gesjneje, dao zoot pis in hè, zoedet dae pis d’r good óettrok en den waerde die gekaok en gemaale en det kwaam den beej de neerkeswors en det ware den ouch maar ein paar wörsjes en die deeje ze den in de soep.

 

Kerbóet maake, det deejt geej in de sopkaetel?

Jao, direk, daags d’r nao. En asse ’t den good doorein gings maake, den deej se eine haop breuj, det zagte ze taege de vleisreste die gans gaar gekaok en gemaale waare, in de kaetel en den kwaam dao natuurlik water beej det ’t genôg waerde. En as ’t flink kaokte den kwaam dao blood en mael beej en vur de sjmaak króetnagel, paeper en zaat. Den môs d’r flink gereurd waere.

 

Heb geej enig idee wievuël kilo det geej maakde?

Tiën, twintig..kies heej, die breuj allein det waas toch zeker al eine liter of twellef, vieftien en den gingse tiën kilo mael haole, det zal waal, ich dink mier as viëfentwintig kilo.

 

Nadat alle schotels en borden in huis gevuld waren met balkenbrij, mochten wij met onze vrienden “kerbóetsjerre”. Na een tijdje was de “sop- annex vèrkeskaetel aafgelek sjoën en wij een beetje misselijk van al “dae werme kerbóet.”

 

Dus van ein verke woort niks weggegoeijd. Allein de haor, de naegel, de ouge, de derm….

 

Die ouge kreeg lichtig emes mei. As Jan Hoeze ’t vèrke óeterein kwaam dóon en dao hông achter eine mankel van die vrouluuj, den duujde hae die dao in de tes öm die te laote sjrikke. Simons-bulletin november 1998

 

 

 

Weej hadde thóes twië vèrkes. Waorum met de twië, umdet geej det vleis nuëdig had?

Ja zeker en asse det neet nuëdig haes, den verköpse d’r eine, want det is ein voore.

 

En geej had dao de ruumte veur. Wannier woort d’r geslach?

In november woort gesjlag. De iérste daag nao Allerheilige en dae twiëde bleef nag viertien daag, dreej waeke ligke.

 

Wie lang had geej den die vèrkes thóes gehad?

De iërste waas in de regel 6 mand en de twiëde bald 7 mand. De iërste woog ligtig 140 kilo geslach en den bleef dae angere nag dreej waeke in de sjtal ligke toet dae eine óet de kuup kwaam en den werde dae ouch geslach en den woog dae waal mei 160 kilo geslach.

 

Waorum leete ze dae dieker waere?

Ja, asse dae dreej waeke nag voors.....maar ouch det ze den sjônder vleis hadde, diek sjpek. Dao werde al smorges, neet de iërste daag nao ‘t sjlagte, kerbóet gebraoje en later kreegse de ganse tiéd smorges ein pan gebraoje sjpek of bloodwors. Dao waerde gebraoje smorges!

 

En die koch geej as bag van ein paar waeke aad?

Die waare aad, asse die kochs, ich gluif 6 waeke.

 

Maakde het get óet of det ein zeug waas of ein menke?

Nae, allein ein zeug, as die get grôtter waerde, kreegse det die ein paar daag ongesjteld waare en den óote die slechter.

 

Wie zoot det weer met dae gesjneje bier?

Det is eine burg.

 

Dus det waare biere die gecastreerd, gesjneje woorte?

As die biere ein paar waeke aad waare, den deej de boer zellef die achter ein kepke maake en haolde die dinger d’r oét.

 

Het maakde vur uch niks óet of geej nôw ein zeug kreeg of eine burg?

De meiste minse haeje leever eine burg.

 

Vanwaege 't ongesjteld zien?

Nae, ein zoog die ken in de bak pisse met vraete. Die dreije zich öm met de vot op de bak en den plasse die in de bak en det duit eine burg neet. Maar ja, ich ging d’r mich beej Colbers Willemke ein paar haole en Fritske van de Boën waas vur mich gewaes. Dae woënt dao vlakbeej hè. Zaoterdigmiddig ging ich d’r van de fèbriek óet haer en toen waare de beste twië d’r al óet. Die heij Fritske van de Boën. Det waare twië burge en toen waare de grôtste die d'r beej zoote, ein paar zeug. "Tomme!", zei ich. "Wat kên det nao tog potverdomme gaeve", zei Willemke toen, "Dao sjiks zich niks in, die vraete aeve vuel en waere ouch aeve groét!"

 

Wat betaalde geej toen vur zôn vèrke? Ich bedoel in ôzze tiëd, toen weej as kingk ziende thóes waare.

Toen geej thóes waas.....Ich dink viëfentwintig gölde. Simons-bulletin november 1999

 

 

 

 

Nôw zêgk geej net, in november woort gesjlag, maar tog kên ich mich herinnere det beej ôs thóes verkes aan de leijer hônge en det geej beej Jansse Dings de ventilator gingk haole um d’r vur te zette umdet ‘t te werm waas.

Oh jao, weej sjlagde d’r ouch altiéd in april hè. As weej die twië verkes gesjlag heije in november hè, den ging men drek nog ein paar nieje haole en den heijse ‘t leefs ein paar gôj groëte bagge, die ein waek of viertiën daag ajer waare as normaal en die waerde den gesjlag in april.

 

Oh, dus weej aote eigelik per jaor dreej vèrkes?

Weej, nae, wie geej klein waas en d’r waare twië vèrkes gemas, den deeje weej eine nao de sjlegter, sjlegter Thei Hoeze en dae heij die gaer.

 

Maar toen weej thóes waare, as kingk ziende, kên ich mich herinnere, ‘t waas werm, dao sjting dae groëte ventilator....

Ja, ja, det kên, maar den sjlagde weej dae twiëde in april, den kên ‘t mei werm zien. Maar beej ôs thóes vruuger, wie weej al groët waare hé, sjlagde weej nag twië kier twië vur ôs zellef en den kreege weej d’r nag altiëd eine van Haves, toen sjlagde weej viëf kiër vèrkes per jaor.

 

Viëf verkes! Wat ein vleis hè, 5 kiër 140 kilo, jao, geslach neet hè!

Jao, gesjlag, geslach 140 kilo.

 

Gesjlag 140 kilo? En die vèrkes die weej tóes hadde, die zóote ouch zoë van gewich?

Nae, dae iërsjte neet, as weej d’r ein sjlagde vur ôs zellef, den verkoch ich dae aan Jan Hoeze en kwaam Jan Hoeze den kiéke, den woog dae rôngk de 70 kilo laevendig en den bleef dae beej ôs nag ein paar waeke ligge en den waerde dae gesjlag en den woog dae, jao det waar versjil....

 

Asse zeis ein vèrke van 140 kilo, bedoel ze den gesjlag?

Ongesjlag, jao. Weej ginge dökker de baskuul in de fabriek haole en as den saoves de sjlegter kwaam en den waerde dae oéterein gedaon achter in de achterkeuke en den sjting de baskuul dao klaor...

 

En den woorte alle sjtökke gewaoge..

En den waerde dao..dae waerde ouch meis gans gewaoge zoeget. Ich weit good, ich heb ens twië verkes gehaold beej Melis en dae heij verkes, die waare zôn sjtök langer (maakt gebaar) as ‘t anger saort die weej altiëd heije. Det ware tog zôn langk biésjter hè .........

Ja en dao waerde dae iezere haok..., dae waerde dao aangepak en den aan de bäovenste sjpraot gehange. En beej ein gewoën vèrke heise altiéd de twiëde sjpraot, maar dae van Melis môsde we aan de bäövensjte sjpraot hange en toe môsde ze nag ein paar sjtein ônger de leijer zette, angers kwaam d’r met de sjnoët nag aan de grôngk. En det waas gaar genne dieke zoë hè, en toen zei ich taege Toën, wat wuëg dae? Toën zaet: dae kên ich gaar neet sjatte, 120 kilo?? Ich zek: Dôw bös neet good wiës, dae wuëg d’r 140. Eh..de baskuul gehaold beej de febriek en toen woog dae 142 kilo gesjlag. En det waas gaar genne erge dieke.

 

Maar as ein vèrke gesjlag waas, den kwaam dae aan ein leijer te hange, det waas dus um ‘t vleis te laote aafsjterve...

Jao zeker, dae môs kaat waere.

 

Wat óote weej direk in ’t begin altiéd, det witte sjpul, waare det de herses…?

Jao, maar die óot geej neet. Die óot ich ’t iérs op, die heij ich smorges al op, iér geej nao sjoël gingk. Simons-bulletin november 2000

 

 

 

De keurmeister dae kwaam euverdaag. En den saoves, um ein oor of zes, zeve, den kwaam de sjlegter det vèrke oeterein dóon.

 

Deej oma det neet?

Det vèrke óeterein dóon? Nae, det deej de sjlegter. Nae, ehh..ehh...det waas ein hiel werk jông, ein vèrke óeterein dóon.

 

Den deej de sjlegter det vèrke gans óetein......

En den zaate ze det in.

 

Al het vleis woort ingezaat?

Nae, sjpek, sjinke, de puët, de kop.....

 

Maar weej hadde thóes in de kelder dae pekelbak. Dao ging det allemaol in?

Ja, de sjink en sjpek, de rubbe, de karbonaaij. De karbonaaij waerde d’r gewoën baove op gesjmeete, want die waerde daags d’r nao verwerk hè.

 

Daags d’r nao begôs geej met ‘t verwêrke.

Jao, den woort kerbóet en braodwors gemaak. Vruuger, beej ôs thóes hadde weej twié saorte broadwors: gewoene en neerkeswors. De neerkes waerde get aope gesjneje, dao zóot pis in hè, zoedet dae pis d’r good oettrok en den waerde die gekaok en gemaale, en det kwaam den beej de neerkeswors en det ware den ouch maar ein paar wörsjes en die deeje ze den in de soep.

 

Vleis, zoe as de laever, det neet lang bewaart kôs bliéve, det direk verwerk môs waere, wat deeje ze dao mei?

Det waerde verwêrk in de wôrs, kerbóet, bloodwors, laeverwors.

 

Gehak det woort dus neet gemaak?

(mam): Allein braodwors.

 

Kôste ze det den neet bewaare?

Det weit ich neet, det waar jao, mekkelikker eigenlik. Wao môsse gehak indóon? Diepvries waar d’r neet.

 

Braodwors deed geej inkaoke?

Nae, braoje en den in de glaze. Maar hiel vruuger deeje ze die in de pot met zaat, det hebbe weej neet mier gedaon, maar beej ôs thóes waal.

 

Käomkes kreege weej ouch vreej sjnel te aete. Waas det sjpek?

Die leeze (lange stroken vliesvet langs de ribben), die waerde óetgebraoje, en de käome die daovan aafkwaame die waerde met ein bietje vet in eine pot gedaon öm van te sjmaere en de käome van ’t dermevet die deeje weej in de kerbóet. Derm dao zóot ouch hiel vuël vet aan. Det waas den vur in de kerbóet en dao kôsse de kerbóet met braoje. Dao waerde niks weggegoejd hè.

 

Det vet met käomkes kôsse natuurlik lang bewaare in pöt?

Jao, jao, dao zóot zaat beej. En as dao zaat beej zit kênse det waal eine hiele tiëd bewaare. Sjpek waerde 14 daag in de kuup geduujd. En den waerde det opgehange. Soms waas ’t te zaat en sloog ’t wit óet. Den waerde ’t in de bak aafgewasse. Det deeje ze iërs neet, maar later waal, toe waerde die allemaol aafgewasse. Angers sjleit ’t zaatechtig óet en den deej ’t det neet. Simons-bulletin november 2004

 

 

 

Kerbóet maake

 

Kerbóet maake… det gebeurde tog vreej snel nao ‘t óeteinhaole van ’t vèrke?

Jao, direk, daags d’r nao

 

Kerbóet dao kwaam vet in, laever….eigelik alles wat euverbleef?

Laever kwaam dao neet zoevuël in, de laever waerde ouch gekaok, allemaol dae aafval van vleis waerde gekaok en gemaale en det kwaam al in de kerbóet.

 

Det woort den gekaok in dae groëte sopkaetel en gebônge met mael?

En asse ‘t den good doorein gings maake, den deejse eine haop breuj, det zagte ze taege de vleisreste die gans gaar gekaok en gemaale waare, in de kaetel en den kwaam dao natuurlik water beej det ’t genôg waerde. En as ’t flink kaokte den kwaam dao blood en mael beej en vur de sjmaak króetnagel, paeper en zaat. Den môs d’r gereurd waere.

 

En den woort geej gerope van de febriek en môs geej kômme drejje.

En asse det dingk (de sjtek van de sopkaetel) nag nimmer rôngk kreegs en dôw leets ’t stjaon, kwaame dao blaose op, det pufde, den waas de kerbóet good.

 

En haolde geej dae kaetel den d’r óet?

Jao, dae höfde weej d’r óet, zatte ‘m op de grôngk en den gingse aan ’t óetsjuppe in kump en ...

 

Det woort eigenlik werm, en dus half vloeibaar, in kump gedaon?

Jao, det waar al good sjtiéf, dae vloeide neet mier.

 

Sjôttels en alles wat geej had, woorte volgemaak?

Alles wasse heijs, alle telders.

 

Heb geej enig idee wievuël kerbóet geej maakde?

Wetse wat weej ouch deeje? De hakvlóet* volmaake.

 

Jao, maar, wat is ein hakvlóet?

Wao mam vruuger ’t moos in hakde, savoejje moos as ’t aafgekaok waas.

 

Det weit ich  gaar neet.

(mam) Piet, kênse dich nag herinnere in dae aanrech beej ôs, zôn plangk, det waas ’t zelfde as ein hakvlóet en det zatse den los op de aanrech. Dao waerde ’t moos in gehak met ein hakmes en dao kôsse ouch beej wieze van sjpraeke daeg in minge.

 

En die hakvlóet woort den ouch volgemaak met kerbóet?

Jao zeker, dôw heijs toch gen döppes (aarden pot) genôg.

 

Heb geej enig idee wievuël kilo det geej maakde?

Tiën, twintig. Kies heej, die breuj allein, det waas toch zeker al eine liter of twellef toet vieftien en den gingse tiën kilo mael haole, det zal waal, ich dink mier as viëfentwintig kilo zien gewaes.

 

En wae goof geej allemaol ein proof?

Hòjaohò…det weit ich neet mier.

 

Jao, ich kên mich herinnere as kingk ziende,  det weej hiel get sjöttelkess lingks en rechts haergebrach hebbe, det waas dök in de buurt get minse.

En asse die proof die se kreegs nôw môs gaon koupe, den goofse dao minstens tachtig gölde vur, nag mier. Maar ja, doe kôsde ein vet verke 30 gölde.

 

Nôw kôs ein sjief kerbóet vur op ein sjnee broëd 75 cent.

Vruuger kôsde ein bloedwors, zal mar zegge, beej de sjlegter 30 cent de kilo. Simons-bulletin november 2005

 

 

* Hakvlóet – keukengereedschap, houten bakje van ongeveer 45cm  X 35cm, met 3 opstaande randen, waarin groenten en vlees werden fijngemaakt met een hakmes.

 

 

Spelen, speelde, h gespeeld 1 vrij en luchtig bewegen; 2 zich met een spel vermaken, bezighouden; 3 lichtzinnig met iets gevaarlijks omgaan; 4 muziek maken op enig instrument

 

We hadden vroeger aardig wat vrije tijd. Hierdoor konden we veel tijd besteden aan het spelen. Meestal werd er buiten gespeeld. 's Zomers natuurlijk meer dan in de winter. Vaak hielden we 's avonds op straat, voor het naar bed gaan, nog hardloopwedstrijden. Met de jongens en meisjes uit de buurt ("ônger angere met die van Sassen Giel en die van Saris") werd dan gewedijverd wie het snelste een blokje om kon rennen.

Gevaarlijke spelletjes werden er ook gedaan. Bijv. "vinke, fikkie sjtaoke". Met een takje "óet de sjanse" vuur halen uit de pannenoven bij Janssen-Dings. Hiermee werd dan met stro weer een groter vuur gemaakt. Het ging wel eens mis, zoals toen die keer dat "de wei in de fik sjtông". Met man en macht werd het brandende droge gras geblust. Dat was eventjes afzien voor Thijs en Piet.

Met het bespelen van een muziekinstrument zijn de meesten bij ons thuis niet verder gekomen dan het slaan op een zelf gemaakt trommeltje, of met een paar deksel van de pannen uit onze keuken. Simons-bulletin juni 1995

 

Sterretje, o -s, stukje vuurwerk, bestaande uit een staafje van ijzerdraad, dat, aan één uiteinde aangestoken, stervormige vonken schiet

Wij noemden dit enige en ooit bij ons thuis gekochte vuurwerk “sjterreflikkers of sjterrepissers”. Tijdens het zingen van de alom bekende kerstliederen werden ze aangestoken. Wat een sfeer, maar ook wat een stank! Vaak werd de melodie ondersteund met een kreet van “au, wat heit!”, want het staafje kon toch wel behoorlijk hoge temperaturen aannemen. Simons-bulletin dec. 1997

 

Televisie, v(m), moderne vorm van radiografische beeldtelegrafie

In 1964 kregen we onze eerste tv. Ben Janzen, een van de plaatselijke tv-leveranciers, had ’t apparaat amper geïnstalleerd, of het hele gezin zat al in spanning voor het kleine zwart-wit toestel de beelden af te wachten. Mam, met het “petattekúutske” op haar schoot en de hele kinderschare staarden naar het kastje. Eindelijk was het zover. Helaas....., alleen maar sneeuw.....     geen uitzending. Keuze van zenders hadden we niet veel. Aanvankelijk alleen maar Ned. 1 en Duitsland 1. Simons-bulletin febr. 1996

 

Tumtum, o, klein, zoet, gekleurd snoepgoed voor kinderen

Dit kregen we in de winkel van "Pier Spee". In deze groente- en kruidenierszaak kreeg ieder kind een paar "tumtums" als het boodschappen kwam doen. Het snoep had vaak een eigenaardige reuk; men verkocht er namelijk ook vis! Bij de "tant van Tosserams" in de Bergstraat gingen we ook vaak een tumtum halen. Simons-bulletin nov. 1994

 

 

Tweeling, m-en, twee even oude kinderen van dezelfde moeder

Twee tweelingen bij ons thuis. Wat een rijkdom. Pap en mam hadden in nog geen 2½ jaar 5 kinderen, Riet & Jos, Truus, Wies & Thijs. Heel leuk, maar ontzettend veel werk. Simons-bulletin juni 1995

 

Verjaardag, m-en dag waarop iemands geboorte een aantal jaren geleden is; geboortedag

In onze jeugd werden de verjaardagen niet zo uitbundig gevierd zoals dat heden ten dage gebeurt. Naarmate wij ouder werden, nam het feest in populariteit toe. Zeker de geboortedagen van Mam en Pap. De “gewone”  verjaardagen werden vele malen in het ouderlijke huis aan de Industriestraat gevierd. En iedere verjaardag drie keer, namelijk voor de “eige kinger”, voor de “oomes en tantes van Paps kangk en de Beeselse van Mams kangk”, want anders konden ze de mensen niet plaatsen. Mam toverde iedere keer iets lekkers op tafel. Hierbij denken we dan aan een uitgebreide koffietafel met “bruëdjes, krintewek en werm vleis”. Op de “speciale” verjaardagen (o.a. bij de leeftijd van 65, 70 jaar) gingen wij met “de hiele bups” uiteten in restaurant “de Poelder” en in café “Malbeck”. De 80e verjaardag werd ietwat grootser aangepakt. Op de verjaardag van mam zijn wij naar de steenkolenmijn in Valkenburg geweest en op het feest van Pap werd er gekegeld “oppe Ruiver”. Beide keren werd het feest met familieleden voortgezet in café “Juliana” te Belfeld. De verjaardagen van kinderen en aangetrouwde kinderen worden ook niet vergeten. Vrije dag of werkdag, het zijn altijd gezellige bijeenkomsten die, zeker toen we nog jonger waren, vaak doorgingen tot in de late of vroege uurtjes. Simons-bulletin jan. 1998

 

Vertier, o, 1 drukte, leven, bedrijvigheid; 2 verkoop, handel; 3 wat afleiding en ontspanning geeft

Daar hadden we zelden gebrek aan. De fabriek van "Janssen-Dings" was een uitermate geschikte plek om te spelen. In "de wei" konden wij  volop spelen." Dao waas plaats genôg um te crosse met de fiets, of stiekum te  rouke". De  "sjtruë-sjop" was de meest geliefde plaats om te  ravotten. Vanaf de spanten in het stro springen was een graag gedane bezigheid. Owee, als van "Frans van Ties" dat bemerkte. Als hij kwam, was de kans heel klein om te ontsnappen. Menigmaal hebben we dan ook kennis gemaakt met zijn grote "plavuizen". Simons-bulletin nov. 1994

 

 

Verzameling, v-en 1 het verzamelen; 2 een (verzamelde) menigte, collectie

We hebben bij ons thuis van alles verzameld: speldjes, lucifersmerken, sigarenbandjes, suikerzakjes, munten, enz. De middenstand speelde dan ook gretig op deze rage in. Zo kreeg je bij veel levensmiddelenproducten een speldje. Maar ook bedrijven gaven speldjes uit. Voor Piet weer een aanleiding “een bedelbriefje” te schrijven en met een beetje geluk werd je dan bijvoorbeeld de trotse bezitter van een "Dafspeldje". En dat had niet iedereen! Was je lid van een club, bijvoorbeeld de Bazookaclub (kauwgum), dan kreeg je als lidmaatschapsbewijs een speldje. De speldjes werden op een stuk schuimrubber gestoken en iedere dag geteld en gepoetst. Het mooiste speldje kwam uiteraard op de revers van “het sôndigse pak”. Simons-bulletin sept. 2000

 

Vers o verzen, -je, gedicht van kleinere omvang

 

As kleine ukkepuk hebbe weej dök beej mam op de sjlup gezaete. Ein ideaal moment öm te fiémele, maar ouch öm nao versjes te loestere. Zittende op de knéen van de volwasse en elkaars heng vashajende, woort d’r hiel wet aafgehup en den kreegse as kingk ziende onnag ut idee desse op ein ech paerd zóots, zeker as daobeej ut volgende versje klônk:

 

Hop paerdje meule

Pesjtoer zit op ut veule

De köster op de bôngkte koe

Rieje zeej nao de mölder toe

Öm ein zekske haver, det duit ’t paerdje drave

Hop, hop, hop, paerdje in galop

 

Beej ut volgende versje woort op ut ritme van de regel door de volwassene in de hangkpalm van ut kingk  geklap en beej de letste regel ging det euver in kietele.

 

Ich kriég eine daalder

Gaon nao de mert

Koup mich ein koe

Ein sjtök van de laever

Ein sjtök van de pens

Kiele kiele wens

 

En waas ut toevallig sjlech waer, den kwaam gegarandeerd ut volgende:

 

Ut raegent, ut zaegent

De panne waere naat en as de kinger bóete kômme, waere ze kleddernaat

 

ein angere versie

As de kinger bóete kômme, valle ze op eur gaat

As de kinger sjtout zien, den kriége ze vur eur gaat

Simons-bulletin októeber 2007

 

 

Vissen, vis (trachten te) vangen

Toen weej nag kleine kinger waare, ging ôzze pap regelmaotig met ôs nao de Maas. Beej de kal of beej de sjtuu zóote altiéd waal minse te visse. In zien vekansie zôch pap ziene handel beejein öm smôrges vruug in de Maas te gaon visse. In de loup van de daag woort door ein van de kinger de bôtterhamme gebrach en den kreeg zien vruike Anneke waal te huëre wie laat det d'r thóes kwaam. Det tiédsjtip waas afhankelik van ut feit of de visse waal of neet beete. Later, toen pap nimmer wêrkde, bezôch hae dökker de Belvendse visviéver "Meerling Broick". Heej ging hae aan de sjlaag met "de jungskes van vruuger", ein klöpke 50-plussers. Pap visde met sober materiaal; hae heel neet van deure hengels en det sjpesiaale voor. Ondanks det, wis hae tog in kompetiesieverbangk mennig succes te behaole.

bäövenste reej v.l.n.r.: pliesie Maessen, ? aannimmer Bos, Wie Geurtjens, Frans Simons, Frans Aarts, Wiel Pijnenburg

zittend v.l.n.r.: Harie Boots, Harie Wetzels, Piet Coppers, Wiel Manders

"Ut sjaores velt"

 

Dit zei men één keer per jaar wanneer ’s avonds de lucht bij de Maas vol zat met eendagsvliegen (haften). Men noemde deze diertjes “sjaor(es)”. Zeer gewild als aas bij het vissen op “briësem” en “berf”. De vader van Pap (opa Ties) ging dan naar de Maas met een wit laken en een “karbietluch”. Door het lichtschijnsel vielen de insekten in het laken. Thuis werd dit laken met diertjes en al in de kelder bewaard. De volgende dag werden de beestjes met “wat aerd” tot een bol verwerkt. Deze gebruikte men dan om de vissen te voeren.

 

Vroeger, bw in voorbije tijden; eertijds

 

Vruuger..........eine gôjje tiéd?

 

Vruuger haolde weej coks óet ut assegaat. Vruuger plok Oma junkerkes in de haof. Vruuger woort ein kiep met ein hiëp kepot gemaak. Vruuger, toen weej nag klein waare en eine kier krank woorte, looche weej in de praos in de keuke. Vruuger kwaam mam waal ens met ut raokeliezer achter ôs aan. Vruuger ging ôzze Piet range (drinken) aan de tuit van Ome Jan. Vruuger zóote beej de zeikkelder dök hiël vuël zêkdimpels. Vruuger môste weej waal ens in de Poelder sjule veur ein hômmelsjoor. Vruuger haolde ôs mam met ein kloprieske ut vel van de pudding aaf. Vruuger haolde weej poelpekskus óet de baek. Vruuger makde ze beej ôs thóes ut fornuus aan met kepot gehouwe häörtjes en ein sjpiënke. Vruuger kreege weej sjwinkters altiéd kerbóet of eine gebraoje hers sjpek.

Simons-bulletin november 1994

 

Vruuger.........eine gôjje tiéd?

 

Vruuger makde ôs man beej ’t poetse dök gebroëk van eine sjpinnejaeger. Vruuger drooge weej gebreide ôngerbôkse en swingkters ouch nag, euver ’t gebreide ôngerhemp, ein gebreid liefke. Vruuger woort d’r op de vriedig gen vleis gegaete, den óote weej ’n ei of ’n sjtök vis. Vruuger ginge weej iddere daag nao de kerk en sôndes twië kier, sjmorges nao de mis en sjmiddes nao ’t lof. Vruuger kochte weej vur ein döbbeltje pilkes (drop) en plekde die in ein vorm van ein sjter op de baovekank van de hangk en den maar lekke. Ouch kochte weej aetpepeer en zeuthout. Vruuger zjwômme weej in de Pool of in de Maas. Vruuger drooge de jônges met sjpeule eine euveral. Vruuger hoot in Belvend eine pliesie “de Muts” en eine angere “de Dikke”. Later kreege weej nag “de Viëg”. Vruuger hadde weej ein Geite- en ’n Boekesjoël. De maedjes ware de Geite en de jônges de Boeke. Vruuger ploogde Ome Jan met ’t paerd ôzze haof um. En den kôste de jônges aege!

Simons-bulletin mei 1996

 

Voetbal, balspel tussen twee ploegen van elf spelers die de bal in het doel van de tegenpartij moeten schoppen

 

Ein belke trappe deeje ze neet allein beej Belfeldia, maar ouch op angere plekke in ut dorp. Op versjillende plaatse waas waal eine plak wao kinger (jôngk en aad) met d’n bal kôste sjpeule. Maar d’r woort ouch beej bedrieve gevoetbald. Beej Janssen-Dings woort tiedes ut sjafte in de middigpauze döks ein partiéke gesjpeuld. Gewoën in de werkkleijer, en op de werksjóon. Mesjiens is dit waal de aanleiding gewaes öm taege tiëms van angere bedriéve te gaon voetballe. Op de foto, begin 60-jaore, is de ploog van Janssen-Dings van de panne te zéen. Ut bedriëf had ouch ein “buze-elftal”. Frans van Ties, tog neet mier de jôngste van ut sjtel, waas veur dees gelaegeheid de kieper van ut elftal. Simons-bulletin april 2005

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Staand v.l.n.r.: Hugo Grüter, Ger Peeters, Sjraar Derks, Bèr Peeters, Toon Bol, Sjaak Keltjens en Pierre Peeters.

Gehurkt v.l.n.r.: Bèr Olders, Rob Wanrooij, Frans Simons, Pierre Derks en Thé Vervoort

 

 

Wafelijzer, o -s, ijzeren tang met twee bladen waartussen wafels gebakken worden

Heerlijk die zachte wafels uit eigen bakkerij. Wanneer het fornuis op de juiste temperatuur was, haalde mam de ringen van het fornuis en werd de “waofelpan” erop gelegd. De eerste wafels bleven meestal plakken, maar dat was niet erg, want er waren magen genoeg om die te verorberen. Stapels werden er gebakken. Deze kregen dan, onder een theedoek, een plaatsje in de achterkeuken of de kelder. Met de feestdagen was het  dan maar lekker smullen van die “waofels met poejersôkker”. Simons-bulletin jan. 1997

 

Wandelen, 1 gemakkelijk en zonder zich in te spannen lopen 2 tot zijn ontspanning gaan kuieren, een loopje doen

Nou, die eerste betekenis ging toch niet altijd voor ons op. Zeker niet als we vroeger met pap gingen lopen. Meestal, vergezeld door enkele kinderen uit de buurt, gingen we op de zondagmorgen wandelen. Vaak liepen we naar de Maas. Even naar het vissen en de stuw kijken. Ook liepen we regelmatig “nao de bos”. Prachtige wandelingen door de Belfeldse natuur. Onderweg vertelde pap dan spannende verhalen over de streek en over personen die met dat gebied een binding hadden. “Ut Nordse Gaat”* met de verborgen schat van vele duizenden guldens. Bij het grensgebied van de “Pruuse bos” kwamen de vertellingen over de smokkelaars en de spannende tijd van Pap “beej de kommieze’. En niet te vergeten de verhalen over de stropers die de Belfeldse gemeenschap rijk was. Wij zijn ook eens een keer te voet naar Beesel gelopen. Dat was toch een hele trip voor onze kleine kindervoetjes. Gelukkig zijn we, op aandringen van oma Beesel, met de bus naar huis gegaan. Simons-bulletin sept. 1998

* Ut Nordse Gaat, de Nord ziene Pool. Oude zandgroeve gelegen op de grens tussen Belfeld en Tegelen. Hier werd in 1930 door Nicolaas Hekkens, de Nord, gestart met de productie van cementstenen.

 

Wasdag, m. –en, dag voor de was in een huishouden

Maandag was de wasdag. 's Morgens werd de gekookte was in de wasmachine gedaan. Anneke had zéér véél wasgoed. De Rondo moest heel wat uurtjes draaien. Nadat de was door de wring was gegaan, kwam de witte was in een teil met "pupke blauw". Daarna werd alles in "de haof aan de draod" gehangen, tenminste als er geen "root óet de sjow-e" kwam. Simons-bulletin dec. 1994

 

 

Wasdroger, m -s, elektr. apparaat om wasgoed in te drogen

Hierover beschikten wij reeds in de 60-jaren. Hierdoor behoorden we tot de high-society van Belfeld. Vermeldenswaardig is dat het één apparaat was. Zeer gróót en gemakkelijk te bedienen. Slechts een schuif opzij trekken en het droogproces kon beginnen. Soms had je pech en kwam er een lading zand over de was of  over het haar. Deze droogcombinatie stond niet bij ons thuis, maar in de fabriek van Janssen-Dings, nl. "beej de sjteinkes". In de wintermaanden werd 's avonds na werktijd,  de was opgehangen in de droogkamers van de lilliputsteentjes. Wij gingen als bodyguard mee, want mam voelde zich alleen niet zo veilig. Samen liepen we dan over het donkere en smerige "lager" naar "  de sjteinkes". De "sjtäöker" kwam vaak een praatje maken en was ook dikwijls behulpzaam met het verplaatsen van de rekken met steentjes. Na wat manoeuvreren met een steekwagen, stonden de droogrekken op de juiste plaats en werd er een draad gespannen, de was opgehangen en een paar uurtjes later was alles droog. Simons-bulletin maart 1995

 

Weer, weder o 1 toestand vd dampkring wat temperatuur, vochtigheid, luchtdruk, bewolking en wind betreft: 2 de gevolgen vd invloed van temperatuur en vocht

In vroeger tijden waren de mensen, blijkens de verhalen van “ôzze Pap en ôs Mam”, dagelijks bezig met de weersverwachtingen. En zo had dan ook ieder zijn eigen “waerpräötje”. De ouderen stonden elke avond buiten en bekeken voor langere tijd de lucht.

“Ich ruëk ’t muuske”, zei Thomas Peeters, de opa van mam. Hij doelde dan op de oostenwind die uit Keulen kwam, waar de eau de cologne-fabrieken zich bevonden.

In Belfeld werd bij een koude oostenwind de volgende opmerking gemaakt: “Ich ken ruëke detse in Leuth (Duitsland) wôrs aan ’t braoje zien”.

Kreeg men te maken met een weersverandering, dan sprak men o.a. van: “Het waer geit aaf” of “Het waer sjteit vas!”.

Simons-bulletin januari 1998

 

Wind, m –en gassen die men uit de ingewanden laat ontsnappen; poep(je), scheet, veest: een windje laten

 

D’r is niks zoe piënlik as det dich in ein gezelsjap euverkump. Zeker assse get gegaete haes, waose zoë winderig van wuërs.

Dink maar ens aan broëne boëne: ieder boontje heeft een toontje

Dôw zúus de minse um dich haer dinke. Döks mak emand dao ein diskrete opmerking euver in d'n trant van: wae haet heej ein sjeet gelaote? ’t Antwoord heej op, verpak in ein klein versje, is:

                                              

die het eerste ruikt, heeft zijn eigen gat gebruikt

Probeert emand dat te ontkênne den volgt:

 

en hij die het niet wil weten, heeft zelf gescheten

 

In Simons-bulletin nr.16 sjtaon twië versjes óet vroeger tieje die euver dit ôngerwerp gaon:

 

Onder de tafel ligt een cent.

Moe, mag ik die hebben?

Nee, die is van vader.

Mag ik vader roepen?

Nee, die zit te poepen.

Mag ik vader bellen?

Nee, die zit zijn keuteltjes te tellen!

 

en

 

hoeper de poep

zoot op de sjtoep

en leet d’r eine vleege

hoeper de poep

zoot op de sjtoep

en leet d’r eine gaon

 

Anger rijmpjes zien:

 

Heden is overleden

De koning van Zweden

Zijn laatste kreet was een knetterende scheet

Die over de bedplank in de piespot gleed

Veertien dagen na zijn dood

Scheet hij nog vers roggebrood

Toen de kist begon te zinken

Lag die vetzak nog te stinken

 

Achter de piano van Machtil

Daar zat juffrouw Dikvandebil

Dikvandebil zo heet ze

Honderd drollen scheet ze

Iedere drol die woog een pond

O, wat had dat wijf een kont

 

Of dit rijmpje wao in ein definisie van de sjeet wuërd gegaeve.

bron: Oma Iedje

 

De scheet

Een scheet is meer waard dan je weet

Hij raast en blaast

En komt met donderend geluid ’t kleine poortje uit

Verlicht je darm, maakt je broek warm

Zuivert je gat en je buurman krijgt ook nog wat

Simons-bulletin juni 2003

 

 

Winter, m. -s, -tje 1 vierde jaargetijde, nl. van 21 dec. tot 21 maart; 2 winterweer: vorst, sneeuw, enz.

 

In ôs belaeving waare de wingkters van vruuger meistal kajer en veel d’r ouch vuël mier sjnië. Tog asse de waerkundige feite d’r ens beej geis haole, den waare ut döks net zôn kwakkelwingkters wie nôw. D’r zulle zeker oetzôngeringe zien gewaes en juus die hebbe hiel vuël indruk op ôs gemak. Vergaet neet det de wuninge in daen tiéd minder good geïsoleerd waare as de huzer van nôw.

In hóes waas ut op de meiste plaatse káad. Allein in de keuke en sôndigs in de hoeskamer woort gesjtaok. In de keuke sjtông ut fornúus, waose dich lekker aan kôs werme. Ôs mam waas altiéd as iérste ônger en maakte ut fornúus aan. Ein opgepropte krant en eine gas kapot gehouwe heurtjes en get coks waare ut begin van ein veur det de ganse daag brande. Beej ôs thóes hadde weej ut gelök det weej ut aanmaakhout en de kaole vur niks hadde. Eine ganse sjtapel aje panneheurtjes loog beej ôs in ut sjöpke. Die woorte den sjüns taege de móer gezatte en den kapot gestamp en zoë hadde weej ôs aanmaakhout. Beej de berg van sintels en as óet ut assegaát van de blauwäöves van Janssen-Dings, zeumerde weej de nag neet hielemaol verbrande kaole. Dae coks gebroekde weej den om ut fornúus te sjtaoke. Versjillende minse beej ôs in ut dörp ginge nao de Pruuse bos um dao denneknüp te gaon raape. Det waas den vur eur ut aanmaakhout. Wir angere gebroekde slamp*. Daonaevebeej gebroekde weej ouch echte kaole. Die waare meistal vur de haard in de kamer. Oma had, toen zeej pas beej ôs kwaam woëne, in eur kaemerke ein sjteufke sjtaon.

Umdet de vinsters maar inkelglaas hadde, sjtinge d’r ouch altiëd iésbloome op de róete van de slaopkamers. Mei zoot d’r ouch ein läögskes riép (iéskristalle) op de daekes. Gelökkig hadde weej ein “króek” in bed. Maar ja, met ach kinger zien d’r meistal gen ach króeke. Dus, saoves vur det weej nao bed gingen, kwaame d’r eine gas vuurvaste sjtein in de aove van ut fornúus en taenge bedtiéd drejde mam dao eine luijer umhaer en hadde weej ein geweldige króek. Nag ein sjoëndere króek waas ôs Wil, det waas ein laevendig krükske. Vur eine gas cente wermde Wil ut bed vur ôs Riet. As det saoves in bed kroop, waas det lekker werm en kôs Wil in zien eige kaje bed sjtappe.

De wingkters van toen leeke mesjiens ouch waal kajer umdet weej altiéd kaaj heng hadde in die gebreide doemháasse. Zeker asse eine kier eine sjniëbal hads gegoejd, den hadse al van die vervaelende kletsnate háasse. Ouch de gebreide vingerháasse óet de wingkel waare neet zoë werm. Ôzze pap had ein paar sjieke laere glasee vingerháasse. Maar dae deej die noëts aan, al veele de vingers van ozel van zien heng.

As ut den ens flink had gesjniëjd, ginge weej met ôs sjlee sjpeule. D’r waas waal ein heuvelke te vinge waose van aaf kôs gaon. As de roes einmaol van de glijiezers aaf waas, den kreegse waal vaart.

Smôrges vruug makde ze met eine sjniësjuver achter de brangkwaer de waeg in Belvend sjoën. Den waas dae sjnië ein bietje aangedruk en den kôsse al sjlidderend nao de sjoél. Op de sjpeulplaats woort den ein echte sjlidderbaan gemaak. Dao gingse den met de ganse klas euverhaer. Ein baan haer en ein baan trük. Die bane blôngke wie ein sjpeegel en woorte als maar sjneller. Ein paar sjaatse hadde weej ouch. Det waare van die lompe botjes. Die bleeve noëts good aan de sjoon of sjtevels zitte, maar tog probeerde weej te sjaatse op de Driévende Baek beej de boerderie van Góeses Piejaerke, gelaege aan de Brooksjtraot.

Simons-bulletin december 2005

 

* Sjlamp ook sjlam. Een product van de kolenwasserijen van de mijnen, een drabbige zwarte massa die nog veel kooldeeltjes bevatte en in eerste instantie op de steenbergen gekieperd werd. Toen een vrouw, die kolen zocht op de steenberg, per toeval ontdekte dat deze drab ook brandde, gingen de mijnen het zelf produceren. (Vrouwen van de mijnwerkers mochten zoeken naar kolen in het afval uit de mijnen.) De mijnen zelf gingen het toen zelf verkopen. Ze lieten het met een vlokmiddel bezinken in grote betonnen bekkens. Nadat het water erboven verwijderd was en alles aangedroogd, kon men het als een zwarte brij "oogsten" en verkopen. Nederlandse benaming: kolenslik (het uitgewassen fijnste kolengruis)

 

 

Zoebbele, op snoepgoed zuigen en likken, duimzuigen

Det hebbe weej hiel wet gedaon. Veural óet zunigheid. Weej hadde neet iddere daag sjlôk. En asse den ein sjnuupke kreegs, den wôlse dao zoelang meugelik mei doon. In de fèmilie hadde weej maar eine waare kampioen zoebbele. Det waas oma, de mooder van vader Frans. Oma wóende beej ôs in. Zeej had eur eige kaemerke. Zeej sjleep en zaot dao. Ein groët gedeilte van d’n daag waas zeej bezig met ’t breije van kouse. Beej oma waas ’t gezellig. Zeej kôs hiel sjoën euver vruuger vertelle. Maar zeej kôs ouch hiel good te môngk haaije, zeker as dao ein peppermuntje in zoot. Den deeje weej wae ’t langste op ’t peppermuntje kôs zoebele. Van oma wáas neet te winne. Naodet weej ’t snuupke nao ein tiedje zoebele, doorgebeete hadde, leet Oma ’t nag veur op de tong zeen. Mei zóot ‘t peppermuntje um de tong. Zeej had d’r gewoën ein ringske van gemak. Simons-bulletin dec. 2002

 

Zolder, m –s; -tje, bovenste ruimte in een huis, onmiddellijk onder het dak, inz. bewaarplaats, droogruimte

De “zulder” in het ouderlijk huis aan de Industriestraat 18 was eigenlijk geen zolder, het was meer een hele grote overloop. Het “luukske” in het midden van het zachtboard plafond had toch wel iets mysterieus. Op een stoel staande, kwam je nauwelijks met je hoofd boven die opening uit. Dan keek je tegen de onderkant van het dak. Het was er donker en stoffig. Het was een lege ruimte waar niemand kwam. Het was ook veel te gevaarlijk, want je zakte zo door de vloer. Dan was er nog het grote “loëk” aan het einde van de trap, verzwaard met een  wiel van "ein kiepkerke". Dit wiel zorgde ervoor dat het "loëk" niet terugviel. In gesloten stand diende het "loëk" als een ideale geluidsisolatie. Als mam zondags naar de kerk was, hadden wij alle gelegenheid om daar te ravotten. Pap hoorde dan beneden in de slaapkamer toch niets. In onze jeugd werd er in de zolderruimte een douche gebouwd en een ander gedeelte werd ingericht als een slaapkamer voor Thijs en Piet. Die sliepen toen "achter 't gordiën". Simons-bulletin okt. 1999

 

Zondag, m. –en, eerste dag van de week, naar de zon geheten, de rustdag van het Nieuwe Testament, d.i. de dag des Heren bij de christenen

De zondag was inderdaad in onze kinderjaren een echte rustdag. Niemand in Belfeld werkte, met uitzonderingen zoals bijv. de caféhouder, de eigenaar van de snoepwinkel en de boer. Het was een speciale dag. We deden de “sôndigse kleier” aan, mam droeg die dag geen bonte, maar een witte schort, die dag kregen we “sôndigse soep” en na de hoogmis “sôndigs geld” van pap. Allemaal zaken die duidelijk aangaven dat die dag anders was dan "sjwerdes". Pap had de “sôndig” aan, een sjiek pak met stropdas. Mam ging in een “mantelpeske en 'n hudje” naar de kerk. Voor haar was het natuurlijk geen echte rustdag. Er werd dan wel geen was of verstelwerk gedaan, een aantal dingen moesten toch gebeuren. Ze ging dan meestal ook vroeg naar de kerk, want dan had ze nog een lange dag voor haar. Die dag was helaas voor de kinderen ook een extra rustdag. Je speelde die dag ook anders dan doordeweeks. Met “de sôndig” aan mocht je je niet “vettig” maken. En dat viel niet mee. Werd je kleding niet smerig van het spelen, dan zaten er meestal toch wel die dag vlekken op van het eten. “Ut werm aete” was die dag  meestal rond de klok van één uur. Dan kregen we lekkere runderbouillonsoep (sôndigse soep), met als tweede gang groenten met aardappelen en vlees (vaak karbonade). Het nagerecht was meestal pudding, later werd dat “poeding oder eis”. De groenten die opgediend werden, waren zeer seizoensgebonden. In de zomer vaak erwten, bonen, dan kwam de bloemkool, in de winter vaak witlof, maar ook weer erwten en boontjes want we hadden een flinkevoorraad in de kelder en later in de diepvrieskluis bij Jan Hoezen, de loodgieter.

Iedereen die al de 1e Communie had gedaan, moest naar de kerk. Na de H. Mis gingen we van ons zondagsgeld iets lekkers kopen, bijvoorbeeld: "zeuthout, aetpepeer, pilkes (drop), kauwgum, joedevet, ein rölke drop of peppermunt". Dat deden wij dan in de winkel van Bors (de Spar), van Jochijms (drogist), van Krômme Hein of bij de tant van Spee. Later kwamen er snoepautomaten bij sommige winkels. De zondag was bij ons thuis altijd een dag dat er veel familie over de vloer kwam. En wij konden dan spelen met de neefjes en nichtjes. Die kwamen met hun ouders naar Anneke en Frans, omdat oma Simons-vd Heurik bij ons inwoonde. Simons-bulletin juli 1999